4.1 Spelling (vervoegen, persoonsvorm tt en vt)

• Nederlands
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

4.2 Spelling (vervoegen, persoonsvorm tt en vt)

Les planning

Les doelen bespreken

Lesdoelen vorige les herhalen

Theorie

Korte quiz

Zelfstandig werken

Vooruitblik

Einde les

Welke werkwoord hoort erbij?

Wat is het werkwoord in de volgende zin: Ik schaats beter dan Bob.

Wat is het werkwoord in de volgende zin: Jullie vegen de vloer.

Wat is het werkwoord in de volgende zin: Onze mentor vertelt een spannend verhaal.

Mijn ouders brengen mijn oma naar huis.

1. tt
2. vt

Aan het begin en het einde van de les ging de zoemer.

1. tt
2. vt

Zet de volgende zin in een andere tijd.
Tim koopt een nieuwe scooter.

Zet de volgende zin in een andere tijd.
Ik fietste naar school.

Zet de volgende zin in een andere tijd.
Mijn ouders brengen mijn oma naar huis.

De werkwoordsvormen passen niet in de zin. Ze zijn niet vervoegd.

Persoonsvorm tegenwoordig tijd (pv tt)  

Loop of loopt

Ik.............................. (worden)

(worden).......................... jij

jij..........................(worden)

Ik.....................(vinden)

hij...........................(vinden)

Persoonsvorm + onderwerp

Hoe vind je de:

Persoonsvorm: Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd.

Onderwerp: Zet wie of wat voor de pv en het antwoord hierop is het onderwerp. 

Droom jij vaak over een zonnig strand?

persoonsvorm = 

Onderwerp = 

Milan houdt erg van pindakaas en hagelslag op brood.

persoonsvorm =

Onderwerp = 

Vul de ik-vorm van het werkwoord in.

kopen - ik .................

Vul de ik-vorm van het werkwoord in.

Lezen - ik ...................

Vul de ik-vorm van het werkwoord in.

wrijven - ik .....................

Meestal ..................... (geven) ik een straatmuzikant twee euro.

Eigenlijk .................. (pinnen) ik bijna nooit meer geld.

Morgen ................ (worden) ik twaalf jaar.

Vul de vorm in die past bij de persoon.
werken
Ik ...........
jij ................
...............jij
Hij ...................

De hond ... (blaffen) elke nacht.
Persoonsvorm =
Onderwerp =

Ik ... (trappen) zo hard als ik kan om op tijd te komen.
Persoonsvorm =
Onderwerp =

... (dromen) jij vaak over een zonnig strand?
Persoonsvorm =
Onderwerp =

Else ... (worden) later misschien kapper.
Persoonsvorm =
Onderwerp =

Het schattige hondje … (kluiven) op het grote bot.
Persoonsvorm =
Onderwerp =

Zelfstandig werken

Maak blz 89 t/m 99

Snap je het niet? Steek je vinger op.

Ben je klaar? Laat je werk zien aan de docent. 

Vooruitblik

De volgende les gaat over formuleren paragraaf 4.3