WEEK 1 - PERIODE 3

Welcome!
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welcome!

Slide 1 - Diapositive

Today's plan
  • Test marks?
  • Articles
  • Prepositions
  • BLE CH. 19 & 21

Slide 2 - Diapositive

Goals 
At the end of this lesson, you understand when and how to use articles and prepositions

Slide 3 - Diapositive

What are articles?

Slide 4 - Question ouverte

What are prepositons?

Slide 5 - Question ouverte

Articles

Slide 6 - Diapositive

Articles
In het Nederlands: lidwoorden.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een znw zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 7 - Diapositive

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 8 - Diapositive

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 9 - Diapositive

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.


 

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 11 - Diapositive

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 12 - Quiz

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 13 - Quiz

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 14 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 15 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 16 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 17 - Quiz

a of an?
.... ear
A
a
B
an

Slide 18 - Quiz

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 19 - Quiz

What are prepositions in Dutch?
A
voegwoorden
B
voorzetsels
C
lidwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 20 - Quiz

Prepositions of Time:
on (dagen / data) 
at (tijdstippen + feestdagen & weekend)
in (dagdelen / jaren / maanden / seizoenen)

since (sinds)      from ... to/until (van ... tot) 
within (binnen)      for (voor

Slide 21 - Diapositive

Prepositions of Place:
in (in)      next to (naast)     between (tussen)     on (op)
between (tussen)   opposite (tegenover)    behind (achter)
near (dichtbij)    above (boven)     below (onder)     by (bij)
at (op/bij)    in front of (voor)    on the top of (bovenop)
in front of (vooraan)

Slide 22 - Diapositive

Place

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Plaats

Slide 25 - Diapositive

Tijd

Slide 26 - Diapositive

Plaats

Slide 27 - Diapositive

Tijd

Slide 28 - Diapositive

Tijd

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

(Extra...)

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

The rule is:

Slide 33 - Diapositive

Fill in

Slide 34 - Diapositive

Answers

Slide 35 - Diapositive

Work to do
Make BLE CH. 19 on p. 105 - 111
(Ex. C until 10 &
Excluding Ex. E)

Finished?
Continue with BLE CH. 21 on p. 121 - 124

Slide 36 - Diapositive

BYE!

Slide 37 - Diapositive

I know how and when to use articles now
A
YES!
B
Not yet
C
I just need to read it one more time
D
Way too hard!

Slide 38 - Quiz