Herhalingsles wederkerende werkwoorden

In dieser Stunde
*uitleg wederkerende werkwoorden( herhaling)
*de naamvallen. 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

In dieser Stunde
*uitleg wederkerende werkwoorden( herhaling)
*de naamvallen. 

Slide 1 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Wat is een wederkerend werkwoord?

Voorbeelden in het Nederlands?

Slide 2 - Diapositive

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 3 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan


sich freuen > er freut sich

Slide 4 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Slide 5 - Diapositive

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Een werkwoord vervoegen:

                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN

stam
= hele werkwoord (= infinitief) minus -en/-n


Slide 6 - Diapositive

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                                                    u haast zich

Slide 7 - Diapositive

Probiere es nun selbst aus ...

Slide 8 - Diapositive

Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen)
in de 'ich'-vorm

Slide 9 - Question ouverte

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Slide 10 - Question ouverte

wederkerend werkwoord en de juiste naamval
Je kunt of de 4e of de 3e naamval gebruiken.
Als je een lijdend voorwerp in de zin heb moet je bij het persoonlijke voornaamwoord de 3e naamval toepassen.
Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Ich dusche
A
mir
B
mich

Slide 13 - Quiz

Wir kaufen ... ein Brötchen.

Slide 14 - Question ouverte

Ik ga zitten.
A
Ich gehe sitzen.
B
Ich sitze.
C
Ich setze mir.
D
Ich setze mich.

Slide 15 - Quiz