Verhoudingen les 1

Verhoudingen les 1
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Verhoudingen les 1

Slide 1 - Diapositive

Startopdracht
Jelte is jarig. Hij trakteert de klas op muffins. Er zitten 30 leerlingen in de klas. Uit 1 pak bakt hij 5 muffins. 1 pak kost €3.
Reken uit hoeveel Jelte moet betalen.
Je moet in je schrift de berekening opschrijven. Laat dus zien hoe je aan je antwoord komt.

Slide 2 - Diapositive

Wat is een verhouding.
Een verhouding bestaat uit twee of meer getallen. Je komt verhoudingen tegen bij hoeveelheden, prijzen en aantallen.
Voorbeeld:
- in 1 pak zitten 24 rollen wc-papier. Dit is een verhouding tussen het aantal pakken wc-papier en het aantal rollen wc-papier. 
aantal pakken
1
aantal rollen
24
Dit noemen we een verhoudingstabel.
<=

Slide 3 - Diapositive

Cijfers en getallen.

Er bestaan tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9
Met deze cijfers kun je alle getallen maken.
Een getal bestaat uit één of  meerdere cijfers.
Voorbeelden:
Het getal 127 bestaat uit de cijfers 1, 2, 7
Met de cijfers 7 en 9 kun je de getallen 79 en 97 maken.
Voorbeelden.
In 2 uur leg je 12 kilometer af. Dit is een verhouding tussen het aantal uur en het aantal kilometers.



3 appelflappen voor €2,40. Dit is een verhouding tussen het aantal appelflappen en de prijs.

Aantal uur
2
Aantal kilometer
12
aantal appelflappen
3
prijs
€2,40

Slide 4 - Diapositive

Cijfers en getallen.

Er bestaan tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9
Met deze cijfers kun je alle getallen maken.
Een getal bestaat uit één of  meerdere cijfers.
Voorbeelden:
Het getal 127 bestaat uit de cijfers 1, 2, 7
Met de cijfers 7 en 9 kun je de getallen 79 en 97 maken.
Schrijf de volgende verhoudingen in een verhoudingstabel.

A. Er zitten 30 boeken in 1 doos.

B. Met 1 fles cola kun je 7 glazen vullen.

C. Jim verdient €6,50 per uur.

D. Je hebt 300 gram rijst nodig voor vier personen.

Slide 5 - Diapositive

Cijfers en getallen.

Er bestaan tien cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9
Met deze cijfers kun je alle getallen maken.
Een getal bestaat uit één of  meerdere cijfers.
Voorbeelden:
Het getal 127 bestaat uit de cijfers 1, 2, 7
Met de cijfers 7 en 9 kun je de getallen 79 en 97 maken.
Antwoorden

Slide 6 - Diapositive

Walnoten, 100 gram €1,85.
Dit is een verhouding tussen gewicht van de noten en ....................

Slide 7 - Question ouverte

Jan fiets 60 km in 3 uur.
Dit is een verhouding tussen............... en...............

Slide 8 - Question ouverte

Om 10 0liebollen te maken, heb je 200 gram bloem nodig.
Dit is een verhouding tussen............ en ...................

Slide 9 - Question ouverte

Per wasbeurt heb je twee scheppen wasmiddel nodig. Dit is een verhouding tussen......................... en ..............................................

Slide 10 - Question ouverte

Om met verhoudingen te kunnen rekenen, kun je een verhoudingstabel gebruiken. Om met een verhouding te vergroten, moet je beide getallen in de verhouding met hetzelfde getal vermenigvuldigen.

Slide 11 - Diapositive

2 liter frisdrank kost
€2,30.
Hoeveel kost 6 liter
frisdrank?

Slide 12 - Diapositive

Maak de volgende som in je schrift. Reken uit met een verhoudingstabel.

5 kilogram uien kosten €3.
Hoeveel kost 20 kilogram uien?

Slide 13 - Diapositive


5 kilogram uien kosten €3.
Hoeveel kost 20 kilogram uien?
                      
                                                          =>x4

aantal kilogram
5 kg
20 kg
prijs
€3

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Maak de volgende opdrachten in je schrift.
Je moet een verhoudingstabel gebruiken.

1a. 3 dozen kiwi's kosten €4. Hoeveel kosten 9 dozen kiwi's?
1b. Er zitten 30 koekjes in 2 pakken. Hoeveel koekjes zitten er in 8 pakken?
1c. 2 bioscoopkaartjes kosten €16. Hoeveel kosten 10 bioscoop kaartjes?

Slide 16 - Diapositive

1d €2,75
Faradja koopt 20 kilogram aardappelen. Reken uit hoeveel Faradja moet betalen. 
1e Je hebt 45 sinaasappels nodig. Reken uit hoeveel je moet betalen. Gebruik een een verhoudingstabel.

Slide 17 - Diapositive

Na bespreken via whiteboard.

Slide 18 - Diapositive