16/9 Lezen h1 , manieren van lezen en opbouw tekst 3m

Lezen
manieren van lezen
opbouw tekst
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen
manieren van lezen
opbouw tekst

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/oefenen
  • In stilte werken 
  • Verlengde instructie 
  • Iedereen werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Diapositive


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Schrijf twee ding op die de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)

Slide 4 - Carte mentale

Verschillende manieren boek kiezen
Lezen wordt leuker, als je boeken kiest die bij je passen en die je aanspreken.
Een boek kiezen kan op verschillende manieren:
• je zoekt in de bibliotheek: je kiest dan op basis van de voorkant, de flaptekst of de eerste bladzijden van een boek;
• je volgt leesadviezen van anderen: je vrienden, je docent, mensen uit de bibliotheek, een leeslijst van school;
• je maakt gebruik van sites als www.lezenvoordelijst.nl, www.leesplein.nl, www.deleesfabriek.nl.

Slide 5 - Diapositive

Genre
 = een verzameling van eenzelfde soort verhalen.

Genre is een verzameling van eenzelfde soort verhalen.
Voorbeelden van genres:
• avonturenroman;
• historische roman;
• oorlogsroman;
• psychologische roman;
• science fiction.

Slide 6 - Diapositive

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je welke manieren van lezen er zijn en wanneer je die manieren in moet zetten;
  • weet je hoe een tekst is opgebouwd;

  • heb je geoefend met de leesmanieren;
  • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van de opbouw van een tekst.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 7 - Diapositive

Manieren van lezen

Je hebt deze manieren van lezen geleerd.
  • Verkennend lezen: een tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen. Lees behalve titel en deeltitels, eerste en laatste alinea, ook de eerste zin van alle alinea’s tussen inleiding en slot.
  • Nauwkeurig lezen: een tekst helemaal lezen om hem te begrijpen.
  • Zoekend lezen: in een tekst zoeken naar het antwoord op een vraag.
  • Studerend lezen: een tekst lezen om de informatie te onthouden.

Slide 8 - Diapositive

Opbouw van een tekst
In een goedgeschreven tekst staat de informatie in een logische volgorde: de tekstopbouw.
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen vaak voor:
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern.

Als de laatste alinea van een tekst nog nieuwe informatie toevoegt aan het onderwerp, hoort die bij de kern.
Als de laatste alinea de tekst afrondt, bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting of conclusie, dan is er sprake van een slot.




Slide 9 - Diapositive

Waarom moet je dit leren?

  • Het helpt je teksten beter te begrijpen, tekstsoorten te herkennen, sneller informatie in een tekst te vinden en sneller kunnen zien of een tekst bruikbaar is.
  • Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens.
  • Je kan deze kennis gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken.
  • Het is verplichte lesstof.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Waarom moet je dit leren?

  • Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
  • Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens.
  • Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken.
  • Het is verplichte lesstof.

Slide 12 - Diapositive

Tekstdoelen

Slide 13 - Diapositive

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Lezen 1.3, blz. 24 t/m 28, opdracht 2 t/m 6 
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

Slide 14 - Diapositive

Verkennend lezen 
Verkennend lezen doe je om een eerste indruk van een tekst te krijgen
Lees:
- titel en deeltitels
- eerste en laatste alinea (inleiding en slot)
- de eerste zin van alle alinea’s in het middelstuk

Met verkennend lezen kan je ook bepalen of een tekst bruikbaar is en kan je het onderwerp van een tekst bepalen.

Slide 15 - Diapositive

Wat doe je als je verkennend leest?
A
Bekijk de titel, tussenkopjes en afbeeldingen. Lees de eerste en laatste alinea van de tekst.
B
Lees de eerste en laatste zinnen van alle alinea's
C
Lees de tekst helemaal
D
Lees het stukje dat je nodig hebt tussenkopjes, opsommingstekens of anders gedrukte woorden

Slide 16 - Quiz

Nauwkeurig lezen

Slide 17 - Diapositive

Bij nauwkeurig lezen
A
Maakt het nog niet uit of je de tekst begrijpt.
B
Probeer je de tekst zo goed mogelijk te begrijpen.
C
Lees je zo snel mogelijk.
D
Moet je altijd hardop lezen.

Slide 18 - Quiz

Zoekend lezen
Om antwoorden op vragen of specifieke informatie te vinden, lees je de tekst zoekend of scannend. 

Je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt. Gebruik hiervoor de volgende strategieën
  • Dwaal met je ogen over de tekst; in welke alinea of bij welk tussenkopje zal die informatie waarschijnlijk staan?
  • Bedenk hoe je die informatie kunt herkennen; let op opvallende woorden/cijfers.
  • Lees nauwkeurig dat gedeelte van de tekst die de informatie bevat die je zoekt.
  • Als je het antwoord niet hebt gevonden, zoek dan naar een ander opvallend woord waarnaar je kunt zoeken of lees de hele tekst vanaf het begin.

Slide 19 - Diapositive

Studerend lezen
Studerend lezen is een vorm van intensief lezen. 

Doel: je past het studerend lezen toe bij het bestuderen van een belangrijke tekst, zoals bij een toets of examen.  
-->  je moet de tekst lezen om de informatie te onthouden.

Slide 20 - Diapositive

studerend lezen
A
Je wilt weten of de tekst interessant is voor jou.
B
Je wilt begrijpen wat er in de tekst staat.
C
Je wilt het antwoord weten op een vraag.
D
Je wilt onthouden wat er in de tekst staat.

Slide 21 - Quiz

Opbouw van een tekst
In een goedgeschreven tekst staat de informatie in een logische volgorde: de tekstopbouw.
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen vaak voor:
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern.




Slide 22 - Diapositive

Opbouw van een tekst
Als de laatste alinea van een tekst nog nieuwe informatie toevoegt aan het onderwerp, hoort die bij de kern.
--> voorbeeld: een nieuwsbericht

Als de laatste alinea de tekst afrondt, bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting of conclusie, dan is er sprake van een slot.
--> voorbeeld: een recensie




Slide 23 - Diapositive

Functies tekstdelen - kort
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de lezer nieuwsgierig maken.
 Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Kern: het grootste deel van de tekst met de meeste informatie over het onderwerp. 
Gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot:  meestal de laatste alinea, 
bijvoorbeeld:
• het belangrijkste wordt kort herhaald 
• er wordt naar de toekomst wordt gekeken
• de vraag uit de inleiding wordt beantwoorden
Vaak hebben ze een vaste structuur!


Slide 24 - Diapositive

Wat denk je dat er wordt bedoeld met 'tekstverband?

Slide 25 - Carte mentale

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.




    Slide 26 - Diapositive

    Wat wordt er bedoeld met 'signaalwoord'?

    Slide 27 - Carte mentale

    Signaalwoorden
    Signaalwoorden zijn woorden die een 'signaal' (een teken) afgeven dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.

    Slide 28 - Diapositive

    Tekstverband - signaalwoord
    Tekstverband = het verband van een tekst
    --> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

    Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
    Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
    --> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
    een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

    Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
    LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

    Slide 29 - Diapositive

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden

    • opsommend


    • tegenstellend


    • oorzaak-gevolg


    tijdsvolgorde




    -
    Verbindingswoorden/signaalwoorden

    • ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

    • maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

    • daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

    • eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte

    Slide 30 - Diapositive

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden
    • redengevend

    •concluderend

    • vergelijking


    • samenvattend


    uitleggend


    Verbindingswoorden/signaalwoorden
    • want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

    • dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

    • net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

    • al met al, kortom, om kort te gaan, samenvattend

    • dat wil zeggen, met andere woorden uitleg met voorbeelden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou


    Slide 31 - Diapositive

    Slide 32 - Vidéo

    Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
    Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
    opsommend
    tegenstellend
    redengevend
    concluderend
    echter
    maar
    ook
    namelijk
    daarnaast
    want
    al met al
    dus

    Slide 33 - Question de remorquage

    Hoe pak je het aan?
    Kennen = kennis = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
    Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
    - toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
    - toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
    - inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


    Slide 34 - Diapositive

    Handige voor erbij

    Slide 35 - Diapositive

    Wat is een alinea?

    'Een alinea is een verzameling zinnen die met elkaar samenhangen. Alinea’s zijn als het ware de bouwstenen van je tekst: de kleinere eenheden binnen het geheel. Elke alinea stelt één onderwerp centraal.'

    Elke alinea begint op een nieuwe regel (na een ‘return’). 

    Het woord alinea komt uit het Latijn en betekent letterlijk ‘nieuwe regel’. Letterlijk: ‘van de lijn af, van de regel af’.

    Op websites en in (korte) brieven en mails staat vaak voor en na elke alinea een witregel.

    In langere en gedrukte teksten, zoals brochures, artikelen, tijdschriften, kranten en boeken, komt er niet altijd een witregel. Wel springt de eerste regel van elke alinea vaak iets in (dat wil zeggen dat hij iets rechts van de linkerkantlijn begint).

    Slide 36 - Diapositive

    Kernzin - alinea
    • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
    • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
    • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
    • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
    • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
    • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



    Slide 37 - Diapositive

    Kernzin
    Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

    Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

    Vorig jaar hebben de leerlingen gewerkt aan lezen en dit jaar gaan we daarmee verder. De docent herhaalt eerst de lesstof van vorig jaar.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h1.

    Slide 38 - Diapositive

    Slide 39 - Vidéo

    Hoofdzaken 
    • De belangrijkste informatie in een tekst. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. 
    • Je vindt de hoofdzaak in de inleiding en/of (herhaald) in het slot. 
    • Hoofdzaken vind je ook vaak in de eerste of de laatste zin van een alinea. Dat is dan de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. Er zijn woorden waaraan je kunt zien dat er een voorbeeld of een uitleg volgt: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.
    • Extra uitleg, details en voorbeelden zijn geen hoofdzaken, maar bijzaken.

    Slide 40 - Diapositive

    Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
      Pak je VIP en noteer:
      Lezen 1.3, blz. 24 t/m 28, opdracht 2 t/m 6 
      +nakijken en verbeteren met een andere kleur!
      Klaar = in STILTE lezen

      Wat niet af is = huiswerk
      Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
      timer
      15:00

      Slide 41 - Diapositive

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:
      • weet je welke manieren van lezen er zijn en wanneer je die manieren in moet zetten;
      • weet je hoe een tekst is opgebouwd;

      • heb je geoefend met de leesmanieren;
      • heb je geoefend met het herkennen en benoemen van de opbouw van een tekst.

      Blauw = kennen = kennis = leren
      Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

      Slide 42 - Diapositive

      Sleep de situaties naar de juiste manier van lezen
      Verkennend lezen
      Nauwkeurig lezen
      Je leest in een handleiding hoe je een kast in elkaar moet zetten
      Je leest een tekst uit een leerboek waar je vragen over moet beantwoorden
      Je bladert door een tijdschrift en kijkt welk artikel je interessant vindt om te lezen.
      Je leest op internet een artikel dat je interesseert.

      Slide 43 - Question de remorquage

      De opbouw van de tekst 
      titel
      inleiding
      alinea
      Tussenkopje
      plaatje

      Slide 44 - Question de remorquage

      Ik weet wa welke manieren van lezen er zijn, wanneer je die manieren in moet zetten en ik weet hoe een tekst is opgebouwd.

      😒🙁😐🙂😃

      Slide 45 - Sondage

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

      Slide 46 - Question ouverte

      Feedback:
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders willen zien?

      Slide 47 - Question ouverte