Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Fictie
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen;
Wat is fictie en non-fictie?
Wat is realistische en non-realistische fictie?
Wat is het verschil tussen hoofdpersonen en bijfiguren?
Slide 2 - Diapositive
Start
Pagina 9 boek A
Opdracht 2 en 3
Slide 3 - Diapositive
Fictie
Alles wat verzonnen is noemen we fictie.
Bijvoorbeeld: leesboeken, stripverhalen, films, series, toneelstukken en gedichten.
Fictie lees je vooral voor je plezier.
Slide 4 - Diapositive
Soorten fictie
Er zijn allerlei soorten fictie.
Lijkt het verzonnen verhaal op de werkelijkheid? Kan het in het echt gebeuren? -> realistische fictie
Lijkt het verzonnen verhaal niet op de werkelijkheid? Kan het niet in het echt gebeuren? -> niet-realistische fictie
Slide 5 - Diapositive
Non-fictie
Alles wat niet verzonnen is, noemen we non-fictie.
Bijvoorbeeld: Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken, handleidingen, krantenberichten, een informatie boek, het journaal, een documentaire of reality-programma.
Non-fictie lees en bekijk je vooral om iets te leren.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 8 - Quiz
A
fictie
B
non fictie
Slide 9 - Quiz
A
fictie
B
non fictie
Slide 10 - Quiz
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 11 - Quiz
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 12 - Quiz
Welke van de volgende boeken zijn realistische fictie?
A
Razend (Carry Slee)
B
Donald Duck
C
Harry Potter (J.K. Rowling)
D
Hoe overleef ik de brugklas? (Francine Oomen)
Slide 13 - Quiz
Hoe kies je een boek?
Theorie op pagina 16
- Lees de titel.
- Bekijk de omslag.
- Lees de flaptekst.
- Lees de eerste paar bladzijden.
- (Lees tips van anderen van internet)
Slide 14 - Diapositive
Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat.
Slide 15 - Diapositive
Hoofdpersoon
Het personage over wie we het meeste weten,
noemen we de hoofdpersoon.
Je komt te weten:
- wat hij of zij denkt of voelt;
- wat zijn of haar karakter is;
- hoe hij of zij eruit ziet;
- waar hoe en met wie hij of zij woont. .
Slide 16 - Diapositive
Bijfiguren
Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren.
Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen.
Heeft vaak een bepaalde rol in het verhaal:
- De helper: helpt de hoofdpersoon
- De tegenstander: maakt het de hoofdpersoon moeilijk
Slide 17 - Diapositive
Inleven
Als je een tekst leest, probeer dan of je je kunt invoelen in de hoofdpersoon. Je stelt je dan voor hoe het is als jij hem of haar was en hetzelfde beleefde.
Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren.
Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen.
Slide 18 - Diapositive
Bijfiguren spelen een grotere rol in het boek dan hoofdpersonen. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quiz
hoofdpersoon
bijfiguur
bijfiguur
bijfiguur
Slide 20 - Question de remorquage
Pagina 22 boek A
In groepjes van 4 opdracht 10 A (hoofdpersonen, bijfiguren)
Slide 21 - Diapositive
pagina 23 boek A
Opdracht 11
Anne Mar probeert Minecraft
https://www.youtube.com/watch?v=MRPfV6LFGcs
Slide 22 - Diapositive
6. Karaktereigenschap
Hoe iemand is.
Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui, dapper, angstig.
Slide 23 - Diapositive
Als je het over iemands karakter hebt, dan heb je het over iemands...
A
Uiterlijk
B
Innerlijk
Slide 24 - Quiz
5. Uiterlijke kenmerken
Hoe iemand eruitziet.
Bijvoorbeeld: lang, slank, bruine ogen en blond haar.
Slide 25 - Diapositive
Pagina 27 boek A
Opdracht 15 (eigenschappen herkennen)
Slide 26 - Diapositive
Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie?