Les 29 HV Verbanden tussen zinnen (signaal/voegwoorden)

FORMULEREN - SCHRIJVEN

Lesdoel: ik kan verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken
Les 28: Verbanden tussen zinnen -  signaalwoorden                
          👨‍🏫 Volgorde van de les
            1.  Wat kun je al?    2. Instructie + samen oefenen   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



Leg klaar:  LessonUp - boek blz. 232 en schrift
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

FORMULEREN - SCHRIJVEN

Lesdoel: ik kan verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken
Les 28: Verbanden tussen zinnen -  signaalwoorden                
          👨‍🏫 Volgorde van de les
            1.  Wat kun je al?    2. Instructie + samen oefenen   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



Leg klaar:  LessonUp - boek blz. 232 en schrift

Slide 1 - Diapositive

Wat kun je al?
    Ik kan zinnen correct begrenzen.
    Ik kan hoofdletters en leestekens op de juiste manier            
    gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

_______
____
__
___

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

            Verbanden tussen zinnen: wat kan ik straks?
  • weet ik dat de zinnen van een alinea verband houden met elkaar.
  • kan ik verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste   signaalwoorden te gebruiken.
Aan het eind van deze les:
👨‍🏫 Volgorde van de les
 1. Wat kun je al? 2. Instructie + samen oefenen 3. Zelfstandig werken 4. Terug- en vooruitblik




Slide 5 - Diapositive

blz. 232 groene vak Theorie

Slide 6 - Diapositive

Terwijl de politie onderzoek doet naar het ongeluk, worden de gewonden meegenomen naar het ziekenhuis.

Wat voor een signaalwoord is TERWIJL?
A
Tijd
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 7 - Quiz

Wat is het signaalwoord in de volgende zin:

Ik wil niet naar mijn oma, toch ga ik even kijken hoe het met haar gaat.

Slide 8 - Question ouverte

Ik eet geen vlees, toch lijkt het mij wel heel lekker.

Wat voor een soort signaalwoord is TOCH?
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Volgorde
D
Tijd

Slide 9 - Quiz

Mijn zusje vindt een pretpark niet leuk, omdat ze nergens in durft.

Wat voor een soort signaalwoord is OMDAT?
A
Conclusie
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Lien

Aan de slag
Opdr. 1 - 2 - 3 - 4      zelfst. / verl. instr
232 - 233
Taak Week van
                    Lesdoel: ik kan verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden te gebruiken
Terug - en vooruitblik
     duurzaam =                                   
     zich realiseren = 
     de status = het maatschappelijk aanzien/respect
     het segment = het gedeelte
zo weinig mogelijk grondstoffen verbruikend
beseffen

Slide 12 - Diapositive

      Terugblik en vooruitblik
Terugblik
Je hebt geleerd dat je verbanden tussen zinnen kunt aangeven door het juiste signaalwoord te gebruiken.
Check ->>

Vooruitblik
In een volgende les ga je aan de slag met de spelling van het (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord.


Slide 13 - Diapositive

        Conclusie
  • dat er verschillende soorten werkwoorden zijn.
  • wat het zelfstandig werkwoord is en hoe ik deze in een zin herken.
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
 
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte
Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.

Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen. 

Slide 14 - Diapositive

Welk signaalwoord geeft geen volgorde aan?
A
Dan
B
Vervolgens
C
Ten slotte
D
Zoals

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen tijd aan?
A
Voordat
B
Tijdens
C
Dus
D
Later

Slide 16 - Quiz

Ik hou van heel veel kleuren, zoals: rood, roze, oranje, blauw, paars en nog veel meer.

Wat is de functie van het signaalwoord ZOALS?

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Volgorde

Slide 17 - Quiz