PV en VD in samengestelde zinnen

Welkom 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom 

Slide 1 - Diapositive

LESDOEL: 
Je leert: 
  • de persoonsvormen en voltooid deelwoorden in samengestelde zinnen spellen

Slide 2 - Diapositive

DOEL



- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de persoonsvorm in de tt goed spellen

- je kunt de persoonsvorm in de vt goed spellen

- je kunt het voltooid deelwoord goed spellen

spelling van de persoonsvorm  en het voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Er zijn 3 verschillende werkwoordsvormen :

      het hele werkwoord: raken

      de persoonsvorm: Ik raak de bal.
        
       het voltooid deelwoord: Ik heb de bal geraakt

1
2
3

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Diapositive

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 1 
                            Als je de zin vragend maakt, komt de                              persoonsvorm (pv) voorop te staan. 


                  Maaike gaat naar de Action. 
                  Gaat Maaike naar de Action? 
                       
                  Gaat = pv
1

Slide 8 - Diapositive

                            
                            Persoonsvorm vinden – manier 2 
                            Als je de zin in een andere tijd zet,                                    verandert de persoonsvorm (pv) mee.

 
                 Maaike kijkt naar het journaal. 
                 Maaike keek naar het journaal. 

                                    Keek = pv
2

Slide 9 - Diapositive

                       Persoonsvorm vinden – manier 3 
                       Je kunt ook het getal van de zin                                         veranderen. Je verandert de zin dan                                 van enkelvoud naar meervoud, of                                       andersom. De persoonsvorm (pv)                                       verandert mee. 

        Maaike drinkt een kopje thee. 
        Maaike en Tim drinken een kopje thee. 
                           drinkt = pv
3

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
hebben
C
hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 13 - Quiz

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 14 - Quiz

Vorig jaar brandden tijdens de Kerstviering honderden lampjes.
____________
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

Omdat jullie gisteren na het eten in het restaurant ziek werden, hebben jullie nu recht op een schadevergoeding, vinden jullie ook niet?
_______
A
Persoonsvorm
B
Hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz


De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud stam                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud stam + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud
hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Let goed op of je ev of mv moet schrijven. 
Kijk hiervoor naar het onderwerp: is het onderwerp mv dan is de persoonsvorm ook mv.

Twee kippen zitten troosteloos in een hoekje. (Twee kippen = meervoud)

Waarom worden veel dieren zo slecht behandeld? (veel dieren = meervoud)    

Slide 20 - Diapositive

Wanneer schrijf je de ik-vorm?

Als 'ik' het onderwerp is: Morgen bel ik je.

Als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de persoonsvorm staat: Bel je me nog?

Als het een bevelende zin is, zonder onderwerp: Bel me morgen!

Slide 21 - Diapositive

Hoe schrijf je de ik-vorm?
Soms is de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.

De stam is het hele werkwoord zonder -en aan het eind.
Maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.

schrijven - ik schrijv            schrijf

Slide 22 - Diapositive

Wanneer schrijf je de ik-vorm + t?
Je schrijft in het ev altijd de ik-vorm + t, behalve in de volgende gevallen:
als 'ik' het onderwerp is;
Ik zing heel mooi. 
als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de pv staat;
Zing je/jij heel mooi?
als het een bevelende zin is, zonder onderwerp.
Zing het lied nu!

Slide 23 - Diapositive

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleedt
B
kleed
C
kleet

Slide 24 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 25 - Quiz

tt
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 26 - Quiz

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 27 - Quiz

TT  of VT
Kijk of je de tegenwoordige tijd of de verleden tijd moet gebruiken
- let op tijd woorden in de zin: vandaag, gisteren, morgen, toen, vroeger etc. 
Bv. 
Toen ik gisteren snorkelde, zag ik een schildpad.
Tijd woord: toen, dus VT

Slide 28 - Diapositive

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 29 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Regels:
Voeg "ge-" toe aan het begin van het werkwoord (meestal).
werken= gewerkt
lopen=gelopen
Maar: 
behandelen=behandeld
verliezen=verloren

Gebruik 't kofschip-regel: eindigt de stam op f, k, s, ch, p, dan -t, anders -d.

Slide 30 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Regels:
Eindig met "-d" of "-t", afhankelijk van de stam van het werkwoord.
Gebruik 't kofschip-regel: eindigt de stam op f, k, s, ch, p, dan -t, anders -d.
koken-kook= gekookt
branden-brand=gebrand

Slide 31 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Regels:
Er is  altijd een hulpwerkwoord in de zin:  hebben- zijn- worden
Bijvoorbeeld: 
Ik heb gekookt.
Ik was geweest.
De bal wordt geverfd.



Slide 32 - Diapositive

Ik heb mijn huiswerk........(maken)
Wat is het voltooid deelwoord?
A
gemakt
B
gemaakt
C
gemakd
D
gemaakd

Slide 33 - Quiz

Hij heeft hard .....(rennen)
Wat is het voltooid deelwoord?
A
gerend
B
gerent
C
geronnen

Slide 34 - Quiz

Petra heeft haar nagels mooi .....(lakken)
Wat is het voltooid deelwoord?
A
gelakd
B
gelaakd
C
gelakt
D
gelaakt

Slide 35 - Quiz

Nu oefenen: opdr. 1 bldz 208 

Slide 36 - Diapositive

Antwoord: opdr. 1 bldz 208 

Slide 37 - Diapositive

Nu oefenen: opdr. 2 bldz 209 

Slide 38 - Diapositive

Antwoord: opdr. 2 bldz 209 

Slide 39 - Diapositive

Nu oefenen: opdr. 3 bldz 209 

Slide 40 - Diapositive

Antwoord: opdr. 3 bldz 209 

Slide 41 - Diapositive