Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Leestekens (interpunctie)
Slide 1 - Diapositive
als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen
Slide 2 - Diapositive
Weet je nog? Wanneer gebruik je hoofdletters?
Slide 3 - Question ouverte
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven
Slide 4 - Quiz
Welke zin is helemaal goed?
A
een vrouw kocht op de markt een lekkere vis
B
een vrouw kocht op de markt een lekkere vis.
C
Een vrouw kocht op de markt een lekkere vis.
D
Een Vrouw, kocht op de markt een lekkere vis
Slide 5 - Quiz
Welke zin is goed ?
A
smiddags doet Piet een dutje.
B
'S middags doet Piet een dutje.
C
's Middags doet Piet een dutje.
D
Smiddags doet Piet een dutje.
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Diapositive
Schrijf de tekst over en zet hoofdletters en punten.
op een avond klopte een buurman bij jan aan deze man kletste heel veel
Slide 8 - Question ouverte
De juiste tekst
Op een avond klopte een buurman bij Jan aan. Deze man kletste heel veel.
Slide 9 - Diapositive
Schrijf over en zet de hoofdletters en punten.
maria en jan gingen maandag met hun kind wandelen het regende hard
Slide 10 - Question ouverte
Maria enJan gingen maandag met hun kind wandelen.Het regende hard.
Slide 11 - Diapositive
Wat is goed?
A
piet en jan gaan op reis naar Spanje.
B
Piet en Jan gaan op reis naar Spanje.
C
Piet en jan gaan op reis naar spanje.
D
piet en Jan gaan op reis naar Spanje.
Slide 12 - Quiz
Maak een goede zin. de levering uit oostenrijk wordt na de vakantie verwacht.
Slide 13 - Question ouverte
Slide 14 - Diapositive
Achter welke zin hoort een ? Meer antwoorden kunnen goed zijn.
A
Jan komt straks eten
B
Komt Jan straks eten
C
We gaan straks eten
D
Wanneer gaan we eten
Slide 15 - Quiz
Welke zin is correct?
A
Maria, we gaan zo eten. Kom je?
B
Maria we gaan zo eten kom je?
C
Maria? We gaan zo eten, kom je.
D
Maria we gaan. Zo eten kom je?
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
Welke zin is goed?
A
Als je zin hebt, kun je ook mee gaan eten.
B
Als je zin hebt kun je ook mee gaan eten.
Slide 18 - Quiz
Schrijf de zin over met hoofdletters, komma's en punten op de juiste plek. karin bas mohamed en saida gaan wandelen winkelen en lekker eten
Slide 19 - Question ouverte
Karin, Bas, Mohamed en Saida gaan wandelen, winkelen en lekker eten.
Slide 20 - Diapositive
Leespauzes
Aangeven met een komma.
Wanneer? - Altijd bij een opsomming (Eva,Jens, Vincent en Jasper). - Tussen 2 zinnen die samen in 1 zin staan (let op persoonsvorm) (Gisteren hadden we vrij, vandaag hebben we school.) - Voor een voegwoord. (Deze telefoon is duur, maar die is nog duurder.)
LET OP:
GEEN komma voor 'en'.
Slide 21 - Diapositive
Vraag- en uitroepteken
Niet altijd komt er een punt aan het einde van een zin.
Vraagteken bij vraag: ?
Uitroepteken bij benadrukken zin: !
Slide 22 - Diapositive
Altijd maar 1 ? of !
Slide 23 - Diapositive
Wanneer gebruik je wat?
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma
Slide 24 - Question de remorquage
Maak een goede tekst
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed
Slide 25 - Diapositive
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed
Slide 26 - Question ouverte
De tekst.
Hallo, hoe gaat het met jou?
Goed, en met jou?
Met mij gaat het ook goed.
Op welke dag zullen we afspreken, of hebben we al een afspraak?