-s of -es this,that,these,those

meervoud
gebruik je -s of -es?
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

meervoud
gebruik je -s of -es?

Slide 1 - Diapositive

Engelse woorden in het meervoud eindigen meestal op -s.

one car              één auto
two cars      twee auto's

two car's   twee auto's 

Slide 2 - Diapositive

maar er is een uitzondering
als een woord op een sis-klank eindigt (s,ch,sh,x) schrijf je het meervoud op als -es.

one bus           één bus
two buses         twee bussen

Slide 3 - Diapositive

schrijf de volgende woorden op in het meervoud:
key - brush - book

Slide 4 - Question ouverte

aanwijzen
this, that, these, those


- gaat het om één of meer personen/dingen?
- gaat het om iets wat dicht bij is, of wat verder weg?

Slide 5 - Diapositive

- het is één appel.
- de appel is dichtbij. 

- het zijn meerdere appels.
- de appels zijn dichtbij.

Slide 6 - Diapositive

- het is één appel.
- de appel is verder weg.

-het zijn meerdere appels.
- de appels zijn verder weg.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

ik vind deze auto leuk
A
I like this car.
B
I like these car.
C
I like that car.
D
I like those car.

Slide 9 - Quiz

die auto daar is groter!
A
This car over there is bigger!
B
That car over there is bigger!
C
These car over there is bigger!
D
Those car over there is bigger!

Slide 10 - Quiz

Deze kaartjes kosten maar twee pond.
A
This tickets are only two pounds.
B
These tickets are only two pounds.
C
That tickets are only two pounds.
D
Those tickets are only two pounds.

Slide 11 - Quiz

Kijk naar die grote gebouwen daar!
A
Look at these large buildings over there!
B
Look at that large buildings over there!
C
Look at those large buildings over there!
D
Look at this large buildings over there!

Slide 12 - Quiz

meervoud
Bij meervoud schrijf je -s achter het woord, maar er is een uitzondering. 

wat was de uitzondering? 
aanwijzen
je kan jezelf twee vragen stellen om er achter te komen of je this, that, these of those moet gebruiken.

wat waren deze twee vragen? 

Slide 13 - Diapositive

schrijf de woorden op in meervoud

  1. book
  2. wish
  3. match
  4. pen
  5. laptop 

Slide 14 - Diapositive

schrijf de woorden op in meervoud 

  1. books
  2. wishes
  3. matches
  4. pens
  5. laptops 

Slide 15 - Diapositive

This or These?
  1. ___________ book
  2. ___________houses
  3. ___________pencils
  4. ___________foot
  5.  __________teacher 
  6. __________jeans 
  7. __________people

Slide 16 - Diapositive

This or These?
  1. this book
  2. these houses
  3. these pencils
  4. this foot
  5. this teacher
  6. these jeans
  7. these people 

Slide 17 - Diapositive

That or Those?
  1. _______horse
  2. _______animals
  3. _______man
  4. _______cars
  5. _______buildings
  6. _______bird
  7. _______windows

Slide 18 - Diapositive

That or Those?
  1. that horse
  2. those animals
  3. that man
  4. those cars
  5. those buildings
  6. that bird
  7. those windows 

Slide 19 - Diapositive