H1 quiz (basis 3)

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

H1 quiz (basis 3)

SAMENVATTING

1) Wat zijn basisbehoeften?

1. Brood
2. Water
3. een huis
4. A, B en C zijn goed

2) Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. Wat zijn twee goede voorbeelden van middelen?

1. tijd en geld
2. tijd en ruimte
3. geld en macht
4. tijd en macht

3) Wat zijn prioriteiten stellen?

1. Bekijken wat je over houdt aan het einde van de maand
2. Geld proberen te besparen op uitgaven
3. Wat je het belangrijkste vindt
4. Verbruiksgoederen

4) Wat is zelfvoorziening?
Zelfvoorziening is goederen en diensten

1. laten maken door bedrijven
2. laten maken door de overheid
3. die je voor je zelf maakt
4. laten maken door bedrijven en de overheid

5) Hoeveel procent is gekleurd?

1. 25%
2. 75%
3. 50%
4. 100%

6) Er is een school met 450 leerlingen en 56% is onder 15 jaar. Bereken hoeveel leerlingen onder de 15 jaar is?

1. 252
2. 242
3. 232
4. 222

7) Commerciële beïnvloeding gebeurt door ...

1. consumenten
2. de gemeente
3. door fabrieken, winkeliers en verkopers
4. je ouders en vrienden

8) Wat is een doelgroep

1. Een groep consumenten met een goed doel
2. Een groep producenten waarop de verkoper zich richt
3. Consumenten die een doel in hun leven zoeken
4. Een groep consumenten waarop de verkoper zich richt

9) Wat is marketing?

1. Alles wat bedrijven doen om hun product te verkopen.
2. Alles wat je in je winkel hebt verkopen.
3. Het aantal producten dat je verkoopt.
4. Alle winst die een bedrijf maakt.

10) Wat is geen marketinginstrument? (dus welke P hoort er niet bij?)

1. Promotie
2. Plaats
3. Producent
4. Prijs

11) Welke reclame is ideële reclame?

1. 
2. 
3. 
4. 

12) Hoeveel procent is met tonijn?

1. 80%
2. 85%
3. 95%
4. 90%

Wat is geld reserveren?

1. Geld uitgeven
2. Geld bewaren / opzijzetten
3. Zeggen dat geld van jou is
4. Geld? Wat is dat?

13) Je ziet de maandelijkse
inkomsten en uitgaven van drie
gezinnen. Welk gezin kan niet
rondkomen van zijn inkomsten?

Gezin	Inkomsten	Uitgaven
Adams	€ 2.000,-	€ 2.000,-
Brink	€ 2.000,-	€ 2.250,-
Castens	€ 2.000,-	€ 1.900,-

1. familie Adams
2. familie Brink
3. familie Castens
4. familie Adams en familie Brink

14) Als je voorlichting wilt over je inkomsten en uitgaven dan kun je hulp krijgen van ..

1. ANWB
2. Consumentenbond
3. Nibud
4. Midud

15) Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je een ...

1. Budget
2. Nibud
3. Begroting
4. Excell

16) Reken de reservering uit:
Over 30 maanden schaf ik een auto aan van € 6000. Ik heb al € 1500 gespaard.
Maandelijks reserveer ik dan ...

1. €100
2. €125
3. €150
4. €250

17) Voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?

1. Vaste lasten
2. Dagelijkse uitgaven
3. Incidentele uitgaven
4. Vaste kosten

18) Koopkracht is:

1. Hoeveel geld je hebt
2. De hoeveelheid producten die je kunt kopen met het geld dat je hebt
3. Hoeveel spaargeld je hebt

19) Met welke formule bereken je een stijging of daling in procenten?

1. (nieuw - oud ) : nieuw x 100
2. (oud - nieuw) : nieuw x 100
3. (nieuw - oud ) : oud x 100
4. (oud - nieuw) : oud x 100

20) In 2020 was je minimumloon
€ 1.092 per maand. In 2024 is dat € 1.684. Hoeveel procent is de stijging?

1. 35,1%
2. 35,2%
3. 54,2%
4. 54,1%