Grammatica les 5: Onderwerp & lijdend voorwerp.

Grammatica les 5
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica les 5

Slide 1 - Diapositive

Lezen
10 minuten
timer
8:00

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...hebben we de vorige les kort herhaald.
...weet je wat een bijvoeglijk naamwoord is.
...weet je wat een lijdend voorwerp is.


Slide 3 - Diapositive

Terugblik: Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)

Slide 4 - Diapositive

Terugblik: Voornaamwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord - Geeft de persoon aan -> ik, jij, hij, wij, jullie, enzovoorts

  • Vragend voornaamwoord - stelt vragen -> Waarom, Wie, wat, welke, wat voor een

  • Aanwijzend voornaamwoord - wijst iets aan -> Deze, die, dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke

  • Bezittelijk voornaamwoord - geeft bezit aan -> Mijn, jouw, eigen.

Slide 5 - Diapositive


A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
bw
D
vz

Slide 6 - Quiz


A
bn
B
zn
C
bez.vnw
D
pers.vnw

Slide 7 - Quiz

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een 
aanrijding 
op 
de 
snelweg 
zorgt 
meestal 
voor 
een  
lange 
file.

Slide 8 - Question de remorquage

De blonde jongen is zijn rugtas vergeten.


Wat is in deze zin 
een zelfstandig naamwoord?
timer
0:30
blonde
jongen
rugtas
is

Slide 9 - Question de remorquage

Onderwerp en persoonsvorm
  • Het onderwerp (o) van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is. De rest van de zin zegt iets over het onderwerp.
  • Sam speelt verstoppertje. (Sam doet iets)
  • Op donderdag is het restaurant bij mij op de hoek gesloten. (het restaurant bij mij op de hoek is iets)
  • Mijn moeder, die zelf uit Amsterdam komt, woont al dertig jaar in Rotterdam. (mijn moeder, die zelf uit - Amsterdam komt, doet iets)







Slide 10 - Diapositive

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm (pv) hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. 
  • De persoonsvorm is een werkwoord die de tijd of het getal (enkelvoud/meervoud) in de zin aangeeft. Je kunt de persoonsvorm vinden door de tijd- en getalproef te doen.
  • Hij loopt naar het einde van het dorp om eten te halen.
  • wij lopen - Hij liep

Slide 11 - Diapositive

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. In bijvoorbeeld ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen. Het is daarmee het lijdend voorwerp (ofwel: direct object).

  • Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction.
  • Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
  • Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.
  • Iedereen verdient liefde.
  • Bel jij hem even? 
  • Welk boek raad je me aan?

Slide 12 - Diapositive

Lijdend voorwerp vinden
  1. Zoek eerst de persoonsvorm en het (ww) gezegde van de zin.
  2. Zoek dan het onderwerp.
  3. Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde = ? Je mag de volgorde van de som veranderen.

  • Gisteren bakte ik een overheerlijke taart.
  • Wie/wat wordt in deze zin gebakken? Het antwoord is: een overheerlijke taart. Dat is dus het lijdend voorwerp.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Meewerkend voorwerp (MW)
  • Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. Het meewerkend voorwerp is vaak de 'ontvangende partij'. Vaak kun je het MW herkennen aan het woordje aan. Staat aan niet in de zin kun je het er vaak bij bedenken. te herkennen aan (aan).

  • Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
  • Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
  • Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
  • Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
  • Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun de playstation af.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo



Het meewerkend voorwerp ...
A
ondergaat iets
B
is de ontvanger (aan wie/voor wie)

Slide 17 - Quiz


Welk zinsdeel is het meewerkend voorwerp?

De boerin geeft de kippen iedere dag te eten.
A
de boerin
B
iedere dag
C
de kippen
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Rollen in een zin
  • We kunnen aan een werkwoord zien of we te maken hebben met alleen een werkwoord, een werkwoord en lijdend voorwerp of een werkwoord, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
  • Dit kunnen we doen door rollen te bepalen.
  • Een rol is een handeling.
  • Je hebt nu vast een hoop vraagtekens, maar kijk en doe maar eens mee.
  • Beeld iedere keer de volgende werkwoorden uit.
  • Een zin met meerdere rollen roept vragen op. Die moeten we beantwoorden, dat kunnen we doen door te kijken naar de betekenis van een zinsdeel.

Slide 19 - Diapositive

Staan
  • Beeld nu het werkwoord in de titel uit. Hoeveel rollen heeft staan?
  • Staan heeft maar 1 rol. Want je kunt gewoon staan.
  • Dus geen 'hulp' nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.

Slide 20 - Diapositive

Lachen
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lachen?
  • Lachen heeft ook maar 1 rol, want je kunt gewoon lachen.
  • Dus geen hulp nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.

Slide 21 - Diapositive

Lezen
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lezen?
  • Lezen heeft 2 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om te lezen (boek, laptop of telefoon)
  • We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp

Slide 22 - Diapositive

Geven
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft geven?
  • Geven heeft 3 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om te geven en iemand nodig om het te ontvangen.
  • We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag!
Open en maak nu les 5 (grammatica).





Slide 24 - Diapositive

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 25 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 26 - Quiz

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ow

Slide 27 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 28 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 29 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 30 - Quiz

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quiz

De boom wordt groter.
Deze zin heeft een ..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 32 - Quiz

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 33 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 34 - Quiz

Noem het onderwerp: De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 35 - Quiz

Opdracht Cambiumned
Maak nu de volgende opdracht op Cambiumned, kopieer en plak de link in je zoekbalk.
Lijdend voorwerp:
1: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-lijdend-voorwerp/
2: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-lijdend-voorwerp/

Slide 36 - Diapositive

Hoe veel % had jij goed op Cambiumned en welke onderdelen vind jij nog lastig?

Slide 37 - Question ouverte

Klaar?
Werk dan verder in je opdrachtenboek.

Slide 38 - Diapositive