chapitre 5 le passé composé avec avoir

 
Klas 1
chapitre 5 bron D
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

 
Klas 1
chapitre 5 bron D

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kun je:
* werkwoorden in de passé composé zetten
* uitleggen hoe je de passé composé maakt
* het verschil aangeven tussen de présent en de passé composé

Slide 2 - Diapositive

Présent (o.t.t) / Passé composé (v.t.t)
Tegenwoordige tijd (présent) : ik eet een appel
Voltooide tijd (passé composé): ik heb een appel gegeten

Je gebruikt de passé composé om te vertellen:
* wat er is gebeurd
* wat je hebt gedaan

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Nu in het Frans!
Je danse betekent ik dans. Wat zou j'ai dansé kunnen betekenen?

De passé composé bestaat ALTIJD uit:
1: een hulpwerkwoord
2: voltooid deelwoord 


Slide 5 - Diapositive

Hulpwerkwoorden
   voltooid deelwoorden
J'ai
parlé
nous avons
regardé
Il a 
mangé

Slide 6 - Question de remorquage

Passé composé 

Onderdeel 1: 
het hulpwerkwoord

Kies de vorm van avoir (hebben) die bij het onderwerp van de zin past. Let op: deze vormen van avoir moet je dus uit je hoofd kennen!
J'ai                      Ik heb
Tu as                  Jij hebt
Il/elle             Hij/zij heeft
On                   We hebben / 
                              men heeft
Nous avons     Wij hebben
Vous avez         Jullie hebben / 
                               u heeft
Ils/elles ont       Zij hebben

Slide 7 - Diapositive

Kies de juiste vorm van avoir

Tu ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir

Vous ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir

J' ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 10 - Quiz

Passé composé 

Onderdeel 2: 
het voltooid deelwoord

Stappenplan:
1. Neem het hele werkwoord
2. Haal  -er er af (de stam)
3. Voeg een é toe aan de stam
Voorbeelden:

 danser                       dansé
 visiter                        visité

Slide 11 - Diapositive

Passé composé
J' (ik)
ai
parlé
Tu (jij)
as
parlé
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
parlé
nous (wij)
avons
parlé
Vous (jullie/u)
avez
Parlé
Ils/elles (zij)
ont
parlé
Ik heb gepraat
Verleden tijd: passé composé 
Onregelmatig:
Eu, été, fait

Slide 12 - Diapositive

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 13 - Quiz

Nous avons habité
A
Présent
B
Passé composé

Slide 14 - Quiz

Zet in de passé composé
Je danse
A
J'ai dansé
B
Je suis dansé
C
J'avez dansé
D
Je suis dansé

Slide 15 - Quiz

Zet in de passé composé
Tu chantes
A
Tu ai chanté
B
Tu as chanté
C
Tu es chanté
D
Tu as chanter

Slide 16 - Quiz

Zet in de passé composé
Nous (manger)

Slide 17 - Question ouverte

Ik weet nu hoe ik een passé composé moet maken en hoe ik hem kan herkennen
Ja
Deels
Nog niet

Slide 18 - Sondage

Merci et au revoir!

Slide 19 - Diapositive