25-1-2021

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Lezen

Feit, mening, of argument?
Online les is saai.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.

1. Feit
2. Mening
3. argument

Staat hier een feit, mening of argument?

......., omdat hij vreemde ideeën heeft.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Feit, mening, of argument?
Eric heeft een mooie bril.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Voer een gesprek.

Je hebt op 1 maart een trui gekocht bij een webwinkel. De trui kostte 25 euro. Het ordernummer was 67589000 BC. Je hebt de trui drie dagen gedragen. Op 5 maart kijk je op dezelfde website. De trui is nu de helft goedkoper: 12,50. Je bent boos. Je belt de klantenservice.

A is de klant. Denk eerst na: wat wil je? Wat moet de klantenservice voor je doen?

B is de medewerker. Je kunt niets voor de klant doen.

Voer een gesprek

Je hebt schoenen gekocht bij een webwinkel. De schoenen kostten 125 euro. Het ordernummer was 00863434 WG. Je hebt de schoenen teruggestuurd, maar de winkel heeft maar 25 euro op je bankrekening gestort. Je bent boos. Je belt de klantenservice.

B is de klant. Denk eerst na: wat wil je? Wat moet de klantenservice voor je doen?

A is de medewerker. De winkel heeft een fout gemaakt. Jullie storten direct 100 euro op de bankrekening van de klant.

 

Woorden herhalen

Quizlet 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4

Oefenen voor de toets

Toets thema 4

Huiswerk:

- Thema 5.1 stap 1 t/m 6

Grammatica: -