AM2B 10-4-21 toetsstof gramma U1

AM2B - 4 oct 2021 - toetsstof U1
VOYAGES!
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

AM2B - 4 oct 2021 - toetsstof U1
VOYAGES!

Slide 1 - Diapositive

Vocabulaire!
l'Allemagne - la grève - occupé  -  quitter 
l'autoroute - le Maroc - il pleut - les jeunes
je suis fatigué - pauvre - à l'étranger 
les Pays-Bas - voyager - une place assise - j'en ai marre
le touriste - le plan - direct - le retour - traverser
un aller-simple - bonne idée! - rester - faire du camping

Slide 2 - Diapositive

Welk woord past het best in de zin?

Les voiture ne roulent pas: il y a
un bouchon / un rondpoint
A
un bouchon
B
un rondpoint

Slide 3 - Quiz

Welk woord past het best in de zin?

L'Italie est super! Je voudrais
rencontrer / revenir!
A
rencontrer
B
revenir

Slide 4 - Quiz

Vertaal het Franse woord:
l'étranger

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal de Franse woorden:
Il neige

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de juiste vertaling van het woord?
vol(op)
A
bref
B
plein de

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van het woord?
het vertrek
A
le vol
B
le départ

Slide 8 - Quiz

Geef het Franse woord / de Franse woorden:
de grens

Slide 9 - Question ouverte

Geef het Franse woord / de Franse woorden:
zwemmen

Slide 10 - Question ouverte

Kies de juiste vorm van de présent!
hij kijkt
A
il part
B
il regarde
C
elle regarde
D
ils regardent

Slide 11 - Quiz

Geef het Franse woord / de Franse woorden:
een voordeel

Slide 12 - Question ouverte

GRAMMAIRE - de présent!
WERKWOORDEN -ER / AVOIR / ETRE / PARTIR / SORTIR

Slide 13 - Diapositive

Kies de juiste vorm van de présent!
zij is
A
elle a
B
elle es
C
elles sont
D
elle est

Slide 14 - Quiz

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
ik rijd

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
wij hebben

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
zij (alleen maar jongens!) zijn

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
jij vertrekt

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
jullie gaan uit

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvorm in het Frans:
zij danst

Slide 20 - Question ouverte

GRAMMAIRE - de passé composé!
WW -ER / AVOIR / ETRE / PARTIR / SORTIR

Slide 21 - Diapositive

Kies de juiste vorm van de passé composé!
zij heeft gedanst
A
elle danse
B
elle est dansé
C
elle a dansé
D
elle est dansée

Slide 22 - Quiz

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
ik heb gekeken (regarder)

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
wij hebben verlaten (quitter)

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
hij is vertrokken (partir)

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
zij is vertrokken (partir)

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
jullie hebben gehad

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
zij (mnl mv) zijn geweest

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
zij (vrl mv) zijn geweest

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal de wwvorm in het Frans - gebruik de p.c.!
jij hebt gereden (rouler)

Slide 30 - Question ouverte

PHRASES!
vous pouvez m'aider ?
on descend où?
cela prend combien de temps?
on a réservé cinq places assises
dans 3 minutes, il faut changer
le RER part de quelle voie?

Slide 31 - Diapositive

Kies de juiste vertaling van de zin:

Moeten we overstappen in Parijs?
A
Il faut changer à Paris?
B
Il faut aider à Paris?
C
Je dois payer à Paris?

Slide 32 - Quiz

Noteer de juiste Franse zin:

Kunt u mij helpen?

Slide 33 - Question ouverte

Noteer de juiste Franse zin:

Hij heeft twee zitplaatsen gereserveerd.

Slide 34 - Question ouverte