Spelling

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Werkwoordspelling

Werkwoord

Is het de persoonsvorm?

Ja of nee

Nee?

Is het een bijvoegelijk naamwoord?

Schrijf hem zo kort mogelijk op!

-De vergrote foto

-Het lopende meisje

of

Is het een voltooid deelwoord?

Maak hem langer.

-Het is gebeurd

-Het is verlicht

-Ik heb geverfd

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?

1. groene
2. sterke
3. man
4. boze

Wat is het voltooid deelwoord van lopen?

1. Loop
2. Liep
3. Liepen
4. Gelopen

Wat is het voltooid deelwoord van schrijven

1. Schrijf
2. Schreef
3. Geschreven
4. Geschreef

Is het wel een persoonsvorm

Ja

Kijk dan naar de tijd. Staat de zin in tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Tegenwoordige tijd

Ik: De stam: Ik word, ik bel, ik wil

Jij, je, hij, zij en u: De Ik-vorm +t: Hij wordt, hij belt, hij wilt

Wij-vorm: De ik-vorm +en: Wij worden, wij bellen, wij willen

Ik ...... niet meer (roken)

1. Roken
2. Rookt
3. Rook
4. Geroken

Hij ..... nooit meer sinds hij is gevallen. (Werken)

1. Werkt
2. Werk
3. Werken
4. Gewerkt

Wij ..... omdat we voorop lopen

1. Win
2. Wint
3. Winen
4. Winnen

Verleden tijd:

Sterke werkwoorden:

Geen regel voor moet je gewoon weten.

-Lopen word liepen

-Kijken word keken

-Zingen word zongen

Zwakke werkwoorden:

Hierbij gebruik je het kofschip.

ik-vorm +de(n) of +te(n)

-De gehuurde film

-Hij kopte de bal

-Wij verzorgden oma na haar val

T'kofschip 

Hiervan kijken we alleen naar de t,k,f,s,c,h,p en x!

Hoe werkt het?

Altijd en van het hele werkwoord dus niet de ik vorm!

Zoenen ik haal en eraf.

Zoen zit de n in het kofschip nee dus zoende met een d

Verhuizen ik haal en eraf

Verhuiz z zit niet in het kofschip dus verhuisde met een d

Oefenen alles door elkaar!

De auto ...... gisteren tegen de muur.

1. Botsde
2. Botste
3. Botsen
4. Botst

Het meisje ..... want ze was gevallen.

1. Huilde
2. Huilte
3. Huild
4. Huilten

.... je de tandarts voor een afspraak?

1. Bel
2. Belt
3. Beld
4. Bellen

.... hij of hij mag blijven slapen?

1. Vraagde
2. Vraagte
3. Vroeg
4. Vroegde

Het ....... hem dat hij niet mee mocht.

1. Verbaaste
2. Verbaasde
3. Verbaasten
4. Verbaasden

Ik en mijn ...... hoofd gaan slapen.

1. Ontploft
2. Ontplofd
3. Ontplofte
4. Ontplofde

Wij ..... mensen vriendelijk te vertrekken

1. Verzochde
2. Verzochte
3. Verzochten
4. Verzochden

De ..... foto is nu grijs

1. Verkleurden
2. Verkleurde
3. Verkleurten
4. Verkleurte

Ik heb mijn haar .......

1. Gebleekt
2. Gebleekd
3. Gebleek
4. Gebleekde

Ik .... de brief naar mijn werk gisteren

1. Faxd
2. Faxde
3. Faxt
4. Faxte

Wij ...... de schatkist leeg

1. Roofde
2. Roofte
3. Roofden
4. Rooften

Aan de slag!

We gaan aan de slag

Maken blz 19 (les 14b)

Klaar?

Eigentaak woordenschat/spelling