lesson 2

• Engels
• Voortgezet speciaal onderwijs

Unit 6 - lesson 2

Plan of today

• What did we learn last time?
  
• Learning goal of today 
  
• Instruction 
  
• Get to work  
  
• Evaluation
  

Use the past simple:

He __________ sick last week.

1. was
2. were

Use the past simple:
Those dogs ________ hers, I think.

1. were
2. was

Translate to Dutch:
keen (to be...)

Translate to Dutch:
baseball

Translate to English:
jochie

Learning Goal

What is the learning goal of today?

• I can make a sentence with the past tense of the verb 'to be'
• I can make a question with the past tense of the verb 'to be'

What do you know about the learning goal? 

Make a sentence with the past simple + not

How are we going to reach the learning goal? 

• You will follow an instruction (5 minutes)
  
• You will work on the workbook exercises (20 min.)

Past Simple

Als je over iets wilt praten dat in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen, dan gebruik je de past simple.

Vaak wordt daar dan bij verteld wanneer het in het verleden was. Voorbeelden hiervan zijn:

- yesterday

- this morning

- a week ago

I was at school yesterday

They were sick a week ago.

Past Simple

• Let op om wie het gaat in de zin
• Zet het juiste woord erachter
• He / she / it / I = was
• De rest = were
• Stampen

Past Simple - Ontkennend

• Let op om wie het gaat in de zin
• Zet het juiste woord erachter
• He / she / it / I = was
• De rest = were
• Zet n't achter was of were

Voorbeeld:

• She was nice
  
• She wasn't nice.
  

Use the past simple:
My dad ________ the one who spilled milk.

1. wasn't
2. weren't

Past Simple - Vragend

• Let op om wie het gaat in de zin
• Zet het juiste woord ervoor
• He / she / it / I = was
• De rest = were

She was nice yesterday

Was she nice yesterday?

Je draait de persoon + werkwoord om!

Zet alleen een vraagteken achter de zin

Use the past simple:

____ there a question in the test about it?

1. Were
2. Was

Get to work!

• Je maakt opdracht 2 t/m 10 van unit 6. Je gebruikt je hoofdboek hierbij.

• Bij vragen steek je je hand op in stilte. De docent komt je helpen. 

• Je kijkt de gemaakte opdrachten na met het antwoordenboek. 

• Als je helemaal klaar bent, doe je wat voor jezelf (lezen, tekenen, niet op mobiel...)
  

Evaluation

Ask a question with the past simple.

Make a sentence with the past simple + not
.