3.1 Hoe betaal je?

Economie
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Economie

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Filmpjes 3.1
- Begrippen
- Rekenen
- Opgaven maken
- Les afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Geldfuncties
  • Rekenmiddel ->  Waarde
  •   Ruilmiddel -> Kopen 
  • Spaarmiddel -> Bewaren

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Chartaal geld
Het tastbare geld; cash, contant geld

-> Munten en bankbiljetten

Slide 6 - Diapositive

Giraal geld
Geld op de banrekening; lopende rekening,
rekening courant

Geld wat op je spaarrekening staat, hoort hier niet bij

Slide 7 - Diapositive

Geld is een ruilmiddel, dit hoort bij;
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 8 - Quiz

Een voorbeeld van chartaal geld is:
A
Mobieltje
B
Pinpas
C
Spaarrekening
D
Munten en bankbiljetten

Slide 9 - Quiz

Saldo
= het bedrag dat je op je rekening hebt staan

Positief -> creditsaldo
Negatief -> debetsaldo

Slide 10 - Diapositive

Formule
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen

Slide 11 - Diapositive

Mevrouw Lensen heeft een creditsaldo van €780. Via de bank ontvangt ze €460, ze betaalt €370. Bereken haar nieuwe saldo.
A
€690
B
€320
C
€870
D
€1.150

Slide 12 - Quiz

Opgaven maken
Opgave 2, 3, 4, 5, 7, 10, 12, 13, 14 & 15
20 minuten, eeste 10 minuten in stilte.

Klaar? Nakijken
Niet klaar? Huiswerk voor donderdag

Slide 13 - Diapositive

Afsluiting van de les

Als je ruilt met behulp van geld is er sprake van ........ruil. Geld heeft daarbij de runctie van ruilmiddel. Andere geldfuncties zijn ....... en ....... . Er is tastbaar geld in de vorm van ..... en ......; dit noem je ....... geld (= letterlijk .... betaalmiddel). Het geld dat op je betaalrekening staat, is .....geld. Je kunt ermee betalen door ..... of ..... . Met een .....saldo op je betaalrekening heb je geld tegoed. Het omgekeerde heet een .....saldo. Je hebt dan een tekort, oftewel; je staat ..... .

Slide 14 - Diapositive

Als je ruilt met behulp van geld is er sprake van indirecteruil. Geld heeft daarbij de runctie van ruilmiddel. Andere geldfuncties zijn spaarmiddel en rekenmiddel. Er is tastbaar geld in de vorm van munten en biljetten; dit noem je chartaalgeld (= letterlijk wettelijk betaalmiddel). Het geld dat op je betaalrekening staat, is giraalgeld. Je kunt ermee betalen door pinnen of overboeken. Met een creditsaldo op je betaalrekening heb je geld tegoed. Het omgekeerde heet een debetsaldo. Je hebt dan een tekort, oftewel; je staat rood/in de min.

Slide 15 - Diapositive