Nederlands - Woordenschat - Basis - H4

• Burgerschapsonderwijs
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

NEDERLANDS

WOORDENSCHAT BASIS

1. WOORDEN OP SCHOOL

Maak opdracht 1

bladzijde 36

Omgaan met elkaar

WAT BETEKENEN DE WOORDEN?

Bladzijde 36 en 37

Welke zin klopt?

1. Manieren en houding zijn synoniemen.
2. Als je je niet houdt aan de spelregels, dan pas je je aan.
3. Als je goede afspraken hebt over spelregels bij voetbal, dan ontstaat er snel een negatieve sfeer.
4. Door een foute voorbeeldsom weet je precies hoe je een som zelf kunt oplossen.

Maak opdracht 2 en 3

bladzijde 37 en 38

Welke zin klopt?

1. Als je schoffelt, dan trek je met je handen onkruid uit.
2. Als je wiedt, dan knip je met een snoeischaar bloemen af.
3. Als je snoeit, dan maak je met een schoffel onkruid los.
4. Als je onkruid wiedt, kun je je handen of een schoffel gebruiken.

MANIEREN

Bladzijde 38

Over welke goede manieren gaat het volgende filmpje?

Over welke goede manieren ging het filmpje?

Waarom zijn goede manieren belangrijk bij een beroep?

Maak opdracht 4 en 5

bladzijde 38 en 39

VOORBEELD

Bladzijde 39

Welke persoon is voor jou een goed voorbeeld?

Maak opdracht 6 t/m 8

bladzijde 40 en 41

Welke woorden uit de blog van dag 7 van Milan vind je lastig?

WAT BETEKENEN DE WOORDEN?

Bladzijde 41

Waarom staat op veel kaartjes 'hartelijk'?

Denk aan een vriend of vriendin. Hoe zijn jullie vrienden geworden?

Maak opdracht 9 en 10

bladzijde 41 en 42

ZELFSTANDIG

Bladzijde 42

Waarom ben je ook zelfstandig als je af en toe hulp durft te vragen?

Maak opdracht 11 en 12

bladzijde 42 en 43

HARTELIJK

Bladzijde 43

Wie wil jij hartelijk bedanken en waarom?

Maak opdracht 13 t/m 19

bladzijde 44 t/m 47

Vriendschap

Wat zou je beste vriend(in) als goede eigenschap van jou noemen?

Wanneer ben jij voor het laatst behulpzaam geweest?

       Gebruik het woord in een kloppende zin.

Maak opdracht 20

bladzijde 47