Herhaling Taalverzorging h4,5,6

Herhaling Taalverzorging
Hoofdstuk 4, 5 en 6.
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling Taalverzorging
Hoofdstuk 4, 5 en 6.

Slide 1 - Diapositive

Dit gaan we doen:
  • Tussenletters
  • Werkwoordspelling
  • Aan elkaar of los

Slide 2 - Diapositive

DOEL


- je kunt tussenletters 
in samenstellingen 
goed spellen
spelling: tussenletters

Slide 3 - Diapositive

Tussenletter in samenstellingen
3 soorten tussenletters:

Tussenletters –en
Tussenletter –e-
Tussenletter –s-

Slide 4 - Diapositive

Tussenletters -e-
  • Als het eerste woord een meervoud met -s heeft, gebruik je -e- als tussenletters.
  • garage
  • garages
  • DUS:
  • garagedeur
  • garagebedrijf


Slide 5 - Diapositive

Tussenletters -en-
  • Als het eerste woord alleen een meervoud heeft op -en, gebruik je -en- als tussenletters.
  • Bananendoos
  • Schoenenwinkel
  • Kippensoep


Slide 6 - Diapositive

Tussenletters gebruiken

Tussenletters -s:

De tussenletter -s kun je meestal horen.


spruitje + lucht = spruitjeslucht







Twijfel je over de tussenletter -s, omdat je deze niet goed hoort?

Vervang dan het tweede deel.


damesschoen, want het is ook damestoilet

Slide 7 - Diapositive



Werkwoordspelling

Slide 8 - Diapositive

Doel 
Je kunt werkwoorden correct spellen met behulp van het schema werkwoordspelling.


Spelling: werkwoordspelling

Slide 9 - Diapositive

Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Bijvoeglijk naamwoord

 


PVTT

PVVT

VD

OD

BNW


Slide 10 - Diapositive

schema werkwoordspelling

Slide 11 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 12 - Diapositive

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 13 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord eindigt op een -d of een -t. 
Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).
Dus: 
Ik heb gerend. (want rende) 
Ik heb gefietst. (want fietste)
Ik heb gepakt. (want pakte)

Slide 14 - Diapositive

Een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo simpel mogelijk!

De nagekeken opdracht. 
Het vernielde voetbalveld.
De aangebrande aardappelen.

Slide 15 - Diapositive

Aan elkaar of los
Je leert welke woorden je aan elkaar of los moet schrijven.

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Aan elkaar of los?
In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als ze één begrip vormen. 
Dit doe je bijvoorbeeld bij:
  • samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld: kassabon, bibliotheekpas, motorbootverzekering.

  • werkwoorden die beginnen met voorzetsels zoals na, op, over, uit.
Bijvoorbeeld:
– Ik heb de hond uitgelaten. Wij gaan de hond uitlaten.

  • woorden met er-, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel.
Bijvoorbeeld: erin, daarachter, hierbij, waarover.



Slide 20 - Diapositive

Quizzzz

Slide 21 - Diapositive

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
paard + sport
A
paardesport
B
paardensport

Slide 22 - Quiz

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
voorjaar + storm
A
voorjaarsstorm
B
voorjaarstorm

Slide 23 - Quiz

kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
zon + scherm
A
zonnescherm
B
zonnenscherm

Slide 24 - Quiz

In de zin staat één woord los geschreven dat aan elkaar moet. Noteer de juiste schrijfwijze.

Martin, als jij niet een beetje door eet, kom je straks te laat op school!

Slide 25 - Question ouverte

Hoe zat het ook alweer met sterke/zwakke werkwoorden? 
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde.
In de verleden tijd verandert de klank.

Slide 26 - Question de remorquage

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
beer + sterk
A
berensterk
B
beresterk

Slide 27 - Quiz

In de zin staat één woord los geschreven dat aan elkaar moet. Noteer de juiste schrijfwijze.

Verdorie, ik ben met mijn broek in het prikken draad blijven hangen.

Slide 28 - Question ouverte

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 29 - Quiz

werkwoordspelling (t.t.)
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 30 - Quiz

In de zin staat één woord los geschreven dat aan elkaar moet. Noteer de juiste schrijfwijze.

Wil jij de tuinstoelen in klappen voor je ze in de schuur zet?

Slide 31 - Question ouverte

werkwoordspelling (v.t.)
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 32 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
Babybed
B
Baby bed

Slide 33 - Quiz

In de zin staat één woord los geschreven dat aan elkaar moet. Noteer de juiste schrijfwijze.

Wil je eerst even de hond uitlaten en daarna de vuilnis bakken buiten zetten?

Slide 34 - Question ouverte

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 35 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer

Slide 36 - Quiz

werkwoordspelling (v.t.)
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 37 - Quiz

Werkwoordspelling

verstuurt vs verstuurd
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 38 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène

Slide 39 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 40 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil

Slide 41 - Quiz

Aan elkaar of los?

A
minimum inkomen
B
minimuminkomen

Slide 42 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond

Slide 43 - Quiz

geen tussenletter
Tussenletter 
e
Tussenletters
en
Tussenletter
s
tomaat+sap
groente-soep
champignon+saus
gehakt+bal
rogge+brood
bakker+room
varken+vlees
geit+kaas
kalf+kroket
worst+broodje
koffie+kopje
garnaal+pastei

Slide 44 - Question de remorquage

Aan elkaar of los?


A
Coronavirus
B
Corona virus

Slide 45 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
barbecue vlees
B
barbecuevlees

Slide 46 - Quiz