Herhalen formuleren

Herhalen formuleren
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalen formuleren

Slide 1 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 2 - Diapositive

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met 6 kinderen
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 3 - Quiz

Welke uitspraken kloppen niet over zinnen begrenzen?

A
Zet achter elke zin een punt, uitroepteken of een vraagteken.
B
Plaats een komma tussen persoonsvormen.
C
Maak heel lange zinnen
D
Plaats NOOIT een komma tussen persoonsvormen

Slide 4 - Quiz

Wij gaan zondag naar familie. Daarom bak ik nu een taart.
A
de zinnen zijn fout begrensd
B
weet niet
C
Geen hoofdletter bij 'Daarom'
D
goed

Slide 5 - Quiz

Verbanden tussen zinnen
Zinnen in een tekst zijn met elkaar verbonden door middel van een verband. Een tekst wordt duidelijker als de schrijver de verbanden duidelijk aangeeft.
Verbanden zijn met elkaar verbonden door signaalwoorden.

Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt, omdat ik het te druk had met leren.

Slide 6 - Diapositive

Ik kleedde me dik aan, omdat het zo koud was.

Signaalwoord =

Slide 7 - Question ouverte

Het zonnetje scheen, maar het was nog steeds koud.
Signaalwoord =

Slide 8 - Question ouverte

Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockeytraining
Signaalwoorden =

Slide 9 - Question ouverte

Ik koop een cadeautje + ik ga naar een verjaardag.

Slide 10 - Question ouverte

Ik kijk Netflix + ik speel Call of Duty

Slide 11 - Question ouverte

Verbanden tussen zinnen
Er zijn bepaalde signaalwoorden die altijd bij een bepaald verband horen - blz. 232

opsomming: ook, bovendien, en, ten slotte
tegenstelling: maar, echter, toch
tijdsverloop: eerst, daarna, vroeger, nu
oorzaak-gevolg: daardoor, doordat, als gevolg van
reden: omdat, want, namelijk
voorbeeld (toelichtend): bijvoorbeeld, zoals, zo
voorwaarde: als (... dan), tenzij, wanneer
conclusie/samenvatting: dus, kortom, daarom, al met al

Slide 12 - Diapositive

Het signaalwoord 'want' hoort bij het tekstverband
A
tegenstelling
B
reden
C
conclusie/ samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 13 - Quiz

Het signaalwoord 'ook' hoort bij het tekstverband
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tijd
D
voorwaarde

Slide 14 - Quiz

Het signaalwoord 'want' hoort bij het tekstverband
A
tegenstelling
B
reden
C
conclusie/ samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 15 - Quiz

Het signaalwoord 'ook' hoort bij het tekstverband
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tijd
D
voorwaarde

Slide 16 - Quiz

Een deel van Nederlands vindt dat het vuurwerkverbod te streng wordt, maar ik vind van niet.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Toelichtend verband

Slide 17 - Quiz

Ten eerste had ik geen zin in de opdracht en ten tweede had ik ook niet genoeg tijd.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Toelichtend verband

Slide 18 - Quiz

Ik vind veel series leuk, zoals La Casa de Papel
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Toelichtend verband

Slide 19 - Quiz

Signaalwoord?
Ik wil graag Netflix kijken, maar ik ben nog niet klaar met leren.

Slide 20 - Question ouverte

Verband?
Ik wil graag Netflix kijken, maar ik ben nog niet klaar met leren.

Slide 21 - Question ouverte

Signaalwoord?
Ik kijk graag spannende series, zoals La Casa de Papel

Slide 22 - Question ouverte

Verband?
Ik kijk graag spannende series, zoals La Casa de Papel.

Slide 23 - Question ouverte

Signaalwoord?
Ik vind gamen erg leuk. Daarom game ik elke dag.

Slide 24 - Question ouverte

Verband?
Ik vind gamen erg leuk. Daarom game ik elke dag.

Slide 25 - Question ouverte

Signaalwoorden?
Als ik mijn huiswerk heb gemaakt, dan mag ik naar buiten

Slide 26 - Question ouverte

Verband?
Als ik mijn huiswerk heb gemaakt, dan mag ik naar buiten

Slide 27 - Question ouverte

Verwijswoorden deze, die, dit en dat
Verwijswoord
Voorbeeldzin
Deze, die
Ik heb een mooie fiets. Deze kan je ook kopen als je nog op zoek bent.
Dit, dat
Zie je het rode huis? Dat vinden mijn ouders erg  mooi.
Deze, die
Ik zie de auto's rijden. Die kan ik niet bijhouden op de fiets. 

Slide 28 - Diapositive

Welk verwijswoord gebruik je voor een meervoudig zelfstandig naamwoord dat dichtbij staat?
Denk aan: 'de bomen'
A
dat
B
deze
C
dit
D
die

Slide 29 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een onzijdig zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat verder weg staat?
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 30 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat dichtbij staat?
A
dat
B
die
C
dit
D
deze

Slide 31 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een mannelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat verder weg staat?
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 32 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een meervoudig zelfstandig naamwoord dat dichtbij staat?
Denk aan: 'de bomen'
A
dat
B
deze
C
dit
D
die

Slide 33 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een onzijdig zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat verder weg staat?
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 34 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat dichtbij staat?
A
dat
B
die
C
dit
D
deze

Slide 35 - Quiz

Welk verwijswoord gebruik je voor een mannelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat verder weg staat?
A
dat
B
dit
C
deze
D
die

Slide 36 - Quiz