havo 4 vendredi 26 mars grammaire A

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

havo 4

Vendredi le 26 mars

Aujourd'hui

- Explication grammaire A  chapitre 5

- Faire exercice 9 et 10 

But: poser une question en français de manières différentes

Hoe kun je de volgende zin vragend maken?

Tu viens ce soir.

1: sans pronom interrogatif
(=zonder vragend voornaamwoord)

Tu viens ce soir? -> als een gewone zin maar dan vragend uitgesproken

Viens-tu ce soir?-> inversie (omkering van onderwerp en persoonsvorm)

Est-ce que tu viens ce soir?-> est-ce que + gewone zinsvolgorde

Transforme cette phrase en une question:

Elle joue au volley

1. Au volley joue elle?
2. Elle est-ce que joue au volley?
3. Est-ce qu'elle joue au volley?

Formuleer de volgende vraag op 2 andere manieren.

Il joue au football en France?

2: avec pronom interrogatif
(mét vraagwoord)

Par exemple:

Où est-ce que tu habites?->vraagwoord est-ce que+gewone zinsvolgorde

Où habites-tu?->vraagwoord + inversie

Tu habites où?->gewone zin+vraagwoord achteraan

Formuleer de volgende vraag op 2 andere manieren:

Comment tu t'appelles?

 3: Inversion (=inversie)

Inversie kan alleen met persoonlijke voornaamwoorden (je,tu,il,elle,etc.). 

Par exemple:

Viens-tu ce soir?

Bij namen van personen en zelfstandige naamwoorden voeg je een voornaamwoord toe. 

Par exemple:

Robert fait-il de l'athlétisme?

Bij inversie met il, elle,on kunnen er 2 klinkers achter elkaar komen te staan. Dan komt er een t tussen voor de uitspraak. 

Par exemple:

A-t-elle acheté une nouvelle voiture?

Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie:
Vous jouez au tennis.

Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie:
Il aime la glace.

4: Quel(s)/quelle(s) = welke

 past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Par exemple:

Quelle couleur aimes-tu? 

Quels livres avez-vous lu?

Quelles chaussures aiment-ils?

Kies: quel-quelle-quels-quelles

................ sport pratiques-tu dans un stade?

Kies: quel/quelle/quels/quelles

Tu vas acheter ..... voiture?

1. quel
2. quelle
3. quels
4. quelles

5: Wat is/wat zijn

Voor wat is/wat zijn gevolgd door een zelfstandig naamwoord gebruik je ook quel(le)(s). 

Par exemple:

quel est ton sport favori?

quels sont tes sports favoris?

quelle est ta matière préférée?

quelles sont tes matières préférées?

Vul aan:
................ est ton plat préféré?

1. quels
2. quelle
3. quel

Vul aan:
......... sont tes passions favories?

1. quelles
2. quels
3. quel
4. quelle

Verzin de vraag bij dit antwoord.
'Je m'appelle Marie'

Verzin de vraag bij dit antwoord.
'Non, je ne fais pas d'autre sport.'