Crisis Hoofdstuk 1 DIJK

Economie - Havo - Crisis 

Havo 4

Crisis 1
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Economie - Havo - Crisis 

Havo 4

Crisis 1

Slide 1 - Diapositive

Paragraaf 1.1
KIEZEN

Slide 2 - Diapositive

Computers gaan in de toekomst mensen vervangen. Is dit waar?

Slide 3 - Question ouverte

Aan welke beroepen hebben we in Nederland veel behoefte?

Slide 4 - Question ouverte

Consumentenvertrouwen....
Verwachting van de consument over de ontwikkeling van de economie  --> 
Goed --> men verwacht voorlopig werk te hebben
--> men durft (grote) uitgaven te doen
--> de bestedingen (aankopen) nemen toe
--> de economie groeit (en dan komen er nog meer banen)
Slecht --> gevolgen zijn precies omgekeerd

Slide 5 - Diapositive

Werkloosheid --> 
ECB (europese centrale bank) stimuleert de bestedingen (uitgaven)

Hoe dan?
De ECB verlaagt de rente (bijvoorbeeld van 2% naar 1,5%) ->
- Mensen gaan minder sparen en dus uitgeven
- Bedrijven lenen goedkoop geld en doen investeringen

Slide 6 - Diapositive

Inflatie
Bij veel vraag naar producten (bestedingen) gaan de prijzen omhoog. Dit heet inflatie.
Je kunt met je salaris minder goederen kopen -->
je koopkracht daalt hierdoor.

Vraag: Waarom is deflatie (daling van prijzen) slecht voor de economie (bestedingen) ?

Slide 7 - Diapositive

Nu in de klas maken:
opdracht 1.6 t/m 1.9 op bladzijde 6

Slide 8 - Diapositive

Paragraaf 1.2
Economie gaat over kiezen

Belangrijkste begrippen: behoefte, consumeren, investeren, middelen, schaarste, opofferingskosten. 

Slide 9 - Diapositive

Waar denk je aan bij consumeren?

Slide 10 - Carte mentale

Slide 11 - Vidéo

Wat betekent consumeren?
In het woordenboek Van Dale staat het volgende:




Bij economie zeggen we: consumeren is het kopen producten (om daarna te gebruiken) om in je behoeften te kunnen voorzien.
Hoe meer mensen in hun behoeften kunnen voorzien, hoe welvarender we zijn.

Slide 12 - Diapositive

Producten
Producten zijn goederen en diensten die je kunt kopen om in je behoeften te voorzien.

Goederen zijn tastbare producten, zoals eten, kleding, een fiets, etc.
Diensten kunnen door iemand geleverd worden, denk aan het knippen van je haar, een taxirit naar huis, een vliegreis naar je vakantiebestemming.

Slide 13 - Diapositive

Consumeren of investeren
Consumeren --> aanschaffen van product (dienst of goederen) om te voorzien in de behoefte van de consument.

Bedrijf --> geld uitgeven = Investeren. Producten worden aangeschaft om mee te produceren.


Quizvragen -->

Slide 14 - Diapositive

Paul koopt een zaklantaarn.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 15 - Quiz

De bakker koopt meel om brood te bakken.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 16 - Quiz

Eva koopt meel om voor zichzelf een brood te bakken.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 17 - Quiz

De bakker koopt een kassa voor in de winkel.
A
Consumeren
B
Investeren

Slide 18 - Quiz

Schaarste
Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig zoals tijd en geld. 
De behoeften zijn véél groter dan de middelen.
De spanning tussen middelen en behoefte = schaarste

Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken/produceren.

Maken opdracht 1.19

Slide 19 - Diapositive

Vrije goederen
Zeewater, zonlicht en wind zijn niet schaars, het zijn vrije goederen.
Vrije goederen zijn vrij beschikbaar en er hoeven geen middelen ingezet te worden om ze te verkrijgen. Je hoeft er dus niet voor te betalen.

Slide 20 - Diapositive

Welvaart en schaarste

Welvaart: de mate waarin je je behoeften kunt vervullen.


Dus hoe meer je behoeften worden vervuld, hoe meer welvaart je hebt. 

Welvaart van iemand is hoog als bijna al zijn behoeften worden vervuld (ook als die persoon weinig bezittingen heeft).

Dit is iets anders dan welzijn !


Niemand heeft genoeg middelen om alle behoeften te vervullen, dit noemen we schaarste

Slide 21 - Diapositive

Opofferingskosten
Schaarste dwingt tot keuze. 
Als iemand voor iets kiest, offert hij de waarde van de alternatieven, de andere mogelijkheden op. 

Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief.

Vaak wordt dit uitgedrukt in geld.   
maak nu opgave 1.21

Slide 22 - Diapositive

§ 1.3 De budgetlijn
Wat kun je kiezen?

Kernwoorden:
- budget
- budgetlijn

Slide 23 - Diapositive

Het budget
Als je alle middelen die iemand heeft bij elkaar optelt, krijg je het budget.

Slide 24 - Diapositive

Voorbeeld
Je hebt een budget van € 6,- per week voor broodjes bij de kantine. Een belegd broodje kost €1,50 en een saucijzenbroodje kost €1,-. Je kunt dan kiezen uit de volgende mogelijkheden:

Slide 25 - Diapositive

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn:





Slide 26 - Diapositive

De algemene vergelijking van een budgetlijn is als volgt:


budget = 
(prijs goed 1 x aantal goed 1) + (prijs goed 2 x aantal goed 2)


In ons voorbeeld: 
6 = 1,50 x aantal broodjes + 1 x aantal saucijzenbroodjes

Slide 27 - Diapositive

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn.
Stel dat de prijs van 
saucijzenbroodjes stijgt 
naar €1,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 28 - Diapositive

Stel dat vervolgens je budget stijgt naar €7,50. 
Dan wordt de nieuwe budgetlijn:

Slide 29 - Diapositive

Zelfstandig maken:
opdracht 1.23 op bladzijde 10-12

Slide 30 - Diapositive

Zelfstandig werken - huiswerk
NU maken in de les:
Opgaven van hoofdstuk 1

Slide 31 - Diapositive

Sleep de afbeeldingen naar het juiste begrip.
Goederen
Diensten

Slide 32 - Question de remorquage

Wat is géén schaars goed?
A
brood
B
auto
C
zonlicht
D
geld

Slide 33 - Quiz

Schaarste betekent in de economie ...
A
dat er weinig van is.
B
dat mensen secundaire behoeften hebben.
C
dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien.
D
dat mensen zich door reclame laten beïnvloeden.

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Diapositive