Het openbaarvervoer inleiding

Het openbaar vervoer (OV)
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Het openbaar vervoer (OV)

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat ga je leren:
- Welke soorten vervoer zijn er?
- Hoe reis je? = spreekoefeningen
- Woordenschat rondom het openbaar vervoer
- De tijd (een reis plannen)

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat ga je leren?
Het (openbaar) vervoer:


Je leert woorden die horen 
bij het openbaar vervoer.

Je maakt goede zinnen.

Je denkt na over je eigen veiligheid.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke vervoersmiddelen ken jij?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zijn er in jouw woonplaats trams?
En zijn er bussen?

Hoe betaal je het openbaarvervoer.

Hoe weet je welke bus of tram je moet nemen?
En bij welke halte je moet uitstappen?
Praten over het OV

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het "openbaar vervoer"?
A
Vervoer dat gratis is.
B
Vervoer dat iedereen mag gebruiken.
C
Vervoer dat van jezelf is.
D
Alleen de bus en de tram.

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is dit?
A
de trem
B
de tram
C
de bus
D
de trein

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar ben ik?
A
de tramhalte
B
het perron
C
de bushalte
D
de bus

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar ben ik?
A
de tramhalte
B
de bushalte
C
het treinstation
D
de taxi-opstapplaats

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar sta je nu?
A
bij de bushalte
B
op het station
C
bij de tramhalte
D
in de tram

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar ben ik?
A
in de tram
B
in de trein
C
in de bus
D
in de metro

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar ben ik?
A
bij de bushalte
B
op het treinstation
C
op het metro-station
D
bij de tramhalte

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar ben ik?
A
bij de taxi-opstapplaats
B
op het treinstation
C
op het metro-station
D
bij de tramhalte

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie gaat er elke dag met het openbaar vervoer?
ja
nee
soms

Slide 15 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik vind reizen met de bus/trein .........
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Spreekoefening

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie bekijkt of je een goed bewijs hebt?
A
de bestuurder
B
de controleur
C
de machinist
D
de agent

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt geen kaartje/bewijs.
Je zit wel in de tram.
Hoe heet dat?

A
blauw rijden
B
rood rijden
C
grijs rijden
D
zwart rijden

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een goede zin met:
de bushalte

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een goede zin met:
de taxi

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak een goede zin met:
het treinstation

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Nog wat nieuwe woorden

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Moeilijke woorden bij OV
- de boete
- het vervoersbewijs
- het ongeluk
- het verkeer
- de machinist
- het openbaar vervoer
- de vertraging

- de file
- het rijbewijs
- het abonnement
- de conducteur
- de chauffeur
- de spits
- het vervoersmiddel
- de dienstregeling

Slide 24 - Diapositive

Per thema is er een woordenlijst. Die woordenlijsten staan op Teams bij het team Studenten Entree --> pagina Anderstaligen --> Bestanden --> Studiemeter --> VIA Vooraf Moeilijke woorden.
Bij die woordenlijst zit per woord een definitie.
Spits
Dit is de drukste periode op de dag in het verkeer en openbaar vervoer. 
We kennen de ochtendspits en de avondspits

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Dienstregeling
De planning van het openbaar vervoer.

Hoe laat vertrekt de bus? En bij welke halte vertrekt de bus? Waar stopt de bus? 

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de conducteur
(controleur)
IJsbreker

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de bestuurder
IJsbreker

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de bestuurder van de trein = de machinist
IJsbreker

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik loop naar de tram.

Ik sta naast de tram.
Ik ben bij de tram.

Ik stap in de tram.
Ik ben in de tram. Ik zit in de tram.

Ik ga met de tram mee.

Ik stap uit de tram.



IJsbreker --> voorzetsels

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

IJsbreker --> werkwoorden

Ik kom
Je komt
Kom je?
Hij komt
Zij komt
U komt
Wij komen
Zij komen
Ik begin
Jij begint
Begin je?
Hij begint
Zij begint
U begint
Wij beginnen
Zij beginnen
de werkwoorden

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 33 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 34 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 35 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions