Week 3 ~X 1.3 Gewicht & 1.4 Tijd

grooteenheden en eenheden
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

grooteenheden en eenheden

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
 - Instructie: Warming up Getal opdracht
Werken: Nakijken 1.1 & 1.2 + 1.3 Gewicht en 1.4 Tijd

- Afsluiting: check leerdoelen & evaluatie

Klaar? Werk vooruit of ga aan de slag voor een ander vak.

Slide 2 - Diapositive

Waar zijn we nu?

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen 1.3 Gewicht

  • Je kent de verschillende lengtematen
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende gewichtsmaten
  • Je leert gewichtsmaten omrekenen

Slide 4 - Diapositive

Je kent de verschillende gewichtsmaten

Slide 5 - Diapositive

 Gewicht
Welke gewichtsmaten ken je en wanneer kom je ze tegen?

Slide 6 - Diapositive

Gewichtsmaten
Meest gebruikte gewichtsmaten

Slide 7 - Diapositive

Je kunt de gewichtsmaten omrekenen

Slide 8 - Diapositive

Oefenen: maten omrekenen

Slide 9 - Diapositive

Antwoorden

Slide 10 - Diapositive

Oefenen
Hoeveel mandarijnen
passen er in een kilogram?
aantal
2
gram
133
1000

Slide 11 - Diapositive

Antwoord
2 mandarijnen: 133 gram
1 mandarijn: 66,5 gram
1 kg = 1000 g
1000 : 66,5 is ongeveer 15.
aantal
2
1
gram
133
1000
66,5

Slide 12 - Diapositive

Oefenen
Hoeveel kilogram mag een voertuig 
maximaal wegen in deze zone?



Een ton is 1000 kg
3,5 ton is 3,5 x 1000 = 3500 kg

Slide 13 - Diapositive

Vraag 5
Mirthe heeft 25 stuks op.
Hoeveel milligram wegen
de stuks in de pot nog?
70-25=
aantal
70
gram
101,5

Slide 14 - Diapositive


1.4
Tijd
NU REKENEN

Slide 15 - Diapositive

Lesdoel van vandaag:


Hoe je tijdseenheden omrekent
Hoe je tijdverschil berekent
tijden noteren 

Slide 16 - Diapositive

ACTVIVEERVRAGEN

Wat weet jij al over het onderwerp van vandaag? 

Slide 17 - Diapositive

1.
Je kunt tijd uitdrukken in
verschillende eenheden.
Noem er zoveel mogelijk.

Wie er het meeste kan opschrijven wint een snoepje. 

Slide 18 - Diapositive

Femtoseconde: één triljoenste van een seconde
Picoseconde: één biljoenste van een seconde
Nanoseconde: één miljardste van een seconde
Microseconde: één miljoenste seconde
Milliseconde: één duizendste seconde
Centiminuut: 1/100 van een minuut, 0,6 seconden
Seconde: de internationale standaardeenheid voor tijd (duurt ongeveer even lang als dat je “eenentwintig” zegt)
Minuut: 60 seconden
Kwartier: 15 minuten
Kiloseconde (ks): 1000 seconden ( = 16 minuten en 40 seconden)
Uur: 60 minuten of 3600 seconden of 3,6 ks
Dag of etmaal: 24 uur of 86400 seconden of 86,4 ks
Week: zeven dagen: 604800 seconden
Decade: 10 dagen : 864000 seconden
Maand: 28, 29, 30 of 31 dagen
Kwartaal of trimester: 3 maanden of een kwart jaar
Semester: 6 maanden
Jaar: 365 of 366 dagen
Zonnejaar: 365,2425 dagen
Juliaans jaar: 365,25 dagen
Lustrum: 5 jaar
Decennium: 10 jaar
Eeuw: 100 jaar
Millennium of ka: 1000 jaar
Ma: 1 000 000 jaar
Ga: 1 000 000 000 jaar

Slide 19 - Diapositive

Minuut: 60 seconden
Kwartier: 15 minuten
Kiloseconde (ks): 1000 seconden ( = 16 minuten en 40 seconden)
Uur: 60 minuten of 3600 seconden of 3,6 ks
Dag of etmaal: 24 uur of 86400 seconden of 86,4 ks
Week: zeven dagen: 604800 seconden
Decade: 10 dagen : 864000 seconden
Maand: 28, 29, 30 of 31 dagen
Kwartaal of trimester: 3 maanden of een kwart jaar
Semester: 6 maanden
Jaar: 365 of 366 dagen
Zonnejaar: 365,2425 dagen
Juliaans jaar: 365,25 dagen
Lustrum: 5 jaar
Decennium: 10 jaar
Eeuw: 100 jaar
Millennium of ka: 1000 jaar
Ma: 1 000 000 jaar
Ga: 1 000 000 000 jaar

Slide 20 - Diapositive

 Semester: 6 maanden
 Jaar: 365 of 366 dagen
 Zonnejaar: 365,2425 dagen
 Juliaans jaar: 365,25 dagen
 Lustrum: 5 jaar
 Decennium: 10 jaar
 Eeuw: 100 jaar
 Millennium of ka: 1000 jaar
 Ma: 1 000 000 jaar
 Ga: 1 000 000 000 jaar

Slide 21 - Diapositive



2.

Wat is een 
analoge klok?

Slide 22 - Diapositive

Info:
auto; 51 min.         trein; 1u22          lopen; 1 dag
3
Flip en zijn vrienden willen om 11 uur in Maastricht zijn. 
Hoe laat moeten zij vertrekken als ze met de trein gaan?

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive