KERN les 80

KERN les 80
Hoe gebruik je signaalwoorden?
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

KERN les 80
Hoe gebruik je signaalwoorden?

Slide 1 - Diapositive

Je leert hoe je signaalwoorden gebruikt om verbanden in een tekst aan te geven
R: Ik weet wat signaalwoorden zijn en welk verband ze aangeven.
T1: Ik kan tekstverbanden en signaalwoorden herkennen en zinnen met signaalwoorden afmaken.
T2: Ik kan signaalwoorden invullen in een tekst en er zelf zinnen mee maken.
I: Ik kan zelf een tekst met signaalwoorden schrijven.

Slide 2 - Diapositive

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij?

Slide 3 - Carte mentale

Lees belangrijk! blz. 164

Slide 4 - Diapositive

Lees belangrijk! blz. 164

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 9 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 10 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 11 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 12 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 13 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 14 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 15 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 16 - Diapositive


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 17 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord:
Daarentegen
A
Doel-middel
B
Tijd
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 18 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord:
Zodat
A
Doel-middel
B
Tijd
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 19 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord:
Al met al
A
Doel-middel
B
Conclusie
C
Tegenstelling
D
Tijd

Slide 20 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord:
Daarnaast
A
Tijd
B
Conclusie
C
Doel-middel
D
Opsomming

Slide 21 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord:
Vervolgens
A
Doel-middel
B
Tijd
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 22 - Quiz

Wat is het doel van de mail?

Slide 23 - Diapositive

Waarom vertelt Bart-Jan over zijn astma?

Slide 24 - Diapositive

Waar of niet waar?

Slide 25 - Diapositive

Welke signaalwoorden kun je gebruiken?

Slide 26 - Diapositive

Zelfstandig werken
Maak les 78 af (opdracht 6 t/m 12)
blz. 164+165


Klaar? NUMO

Slide 27 - Diapositive

I: Ik kan zelf een tekst schrijven waarin ik signaalwoorden gebruik
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Sondage