GV3 NK Kapitel 1 B + Brückenschlag

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Willkommen VWO 3

Woche 3 - Stunde 1

Wortschatz/ Brückenschlag

Check-in

1. Ga op je plaats zitten.
2. Leg je spullen op tafel.
3. Pak je mobiel in het zakkie en doe het in je rugzak/tas.
4. Wacht rustig tot de les begint.

Heute

Am Ende dieser Stunde ...

• ... kan ik woorden over het weer en de omgeving gebruiken.
• ... kan ik de werkwoorden 'haben' en 'sein' in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Profielkeuzeformulier

Hausaufgabenkontrolle: Aufgabe 2, Seite 15

1. benieuwd
2. voeding
3. per se
4. effect
5. opletten
6. klimaatverandering
7. heel

Kurzer Rückblick

Agenda

1. Terugblik PTO 2
2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
3. Profielkeuzeformulier invullen 

Persoonlijk voornaamwoord, Seite 152

Profielkeuzeformulier

Bezittelijk voornaamwoord, Seite 153

Agenda

1. Terugblik PTO 2
2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
3. Profielkeuzeformulier invullen 

Lidwoorden, Seite 152

Agenda

1. Terugblik PTO 2
2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
3. Profielkeuzeformulier invullen 

Neue Kontakte, Kapitel 1

Profielkeuzeformulier

Lernliste N-D, Seite 48

Aufgabe 3, Seite 16

Lösung: Aufgabe 3, Seite 16

Aufgabe 4, Seite 16

1. (der) Herbst
   
2. (der) Frühling
   
3. (der) Winter
   
4. (der) Sommer

Aufgabe 8, Seite 17

Aufgabe 9, Seite 18

• im Westen
• es gibt
• Gewitter
• Die Sonne scheint
• im Osten
• meistens
• warm
• Insel
• bleibt
• im Süden
• Nebel
• Wolken
• Regen
• Wind

'Haben' en 'sein'

Profielkeuzeformulier

Werkwoord 'sein'

Werkwoord 'haben'

ik heb	ich habe
jij hebt	du hast
hij/zij/het heeft	er/sie/es hat
wij hebben	wir haben
jullie hebben	ihr habt
zij (mv) hebben / u hebt	sie haben / Sie haben

• Het is onregelmatig! Uit je hoofd leren!
  
• De vormen wij (wir) & sie/Sie (zij, mv & U) zijn altijd hetzelfde!

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

haben

hast

haben

habt

hat

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

seid

sind

sind

Wir ................kein groβes Haus. (haben)

Meine Mama ...................in Berlin. (sein)

Omar ...............einen Bruder. (haben)

Ich ............... zehn Jahre alt. (sein)

Diese Blumen .....................sehr schön. (sein)

Meine Schwester ....................Schülerin (leerling). (sein)

Wir ................. einen netten Deutschlehrer. (haben)

... du ein Fahrrad (fiets)? (haben)

... Sie Anton Bauer? (sein)

Hausaufgaben

Machen:

- Aufgabe 10, Seite 18

- Aufgabe 11, Seite 19

Lernen:

 - Lernliste N-D, Seite 48 (t/m 'im Dezember')