begrippen voor nu en voor latere lessen
Opsomming (je bent mooi, prachtig, oogverblindend)
Rijm (kist, list, sist; of rust, sust)
Herhaling (geld, ja geld is het enigste dat hem boeit, geld)
Tegenstelling (in de stille kamer knettert ze van woede)
Vergelijking met een metafoor (Bram is een wandelende encyclopedie)
Alliteratie (zei zij, zij zei; later, lekker laten)
Associatie (koppelen van woorden: spin, kriebelig, harig, rond)