Blok 4, week 3, les 3*

Blok 4 - Week 3 - Les 3
Dictee
Bepaling van tijd
Herhaling: woordsoorten en zinsdelen
Werkboekje blz. 62

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Blok 4 - Week 3 - Les 3
Dictee
Bepaling van tijd
Herhaling: woordsoorten en zinsdelen
Werkboekje blz. 62

Slide 1 - Diapositive

Dictee

Slide 2 - Question ouverte

Dictee

Slide 3 - Question ouverte

Dictee

Slide 4 - Question ouverte

Dictee

Slide 5 - Question ouverte

Dictee

Slide 6 - Question ouverte

Dictee

Slide 7 - Question ouverte

Angela zegt in de dierenwinkel: 'Meneer, ik zoek tien muizen.'
Wat zijn de persoonsvormen
A
Angela
B
zegt
C
dierenwinkel
D
zoek

Slide 8 - Quiz

Angela zegt in de dierenwinkel: 'Meneer, ik zoek tien muizen.'
Wat is de bepaling van plaats?
A
Angela zegt
B
in de dierenwinkel
C
ik zoek
D
tien muizen

Slide 9 - Quiz

Angela zegt in de dierenwinkel: 'Meneer, ik zoek tien muizen.'
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de dierenwinkel
B
meneer
C
zoek
D
tien muizen

Slide 10 - Quiz

'Welke muizen wil je? Ik heb de volgende muizen: deze eerste muis met rode ogen, deze mooie witte of deze lieve bruine?' vraagt de eigenaar.
Vul een bijvoeglijk naamwoord in.

Slide 11 - Question ouverte

'Welke muizen wil je? Ik heb de volgende muizen: deze eerste muis met rode ogen, deze mooie witte of deze lieve bruine?' vraagt de eigenaar.
Vul een rangtelwoord in.

Slide 12 - Question ouverte

Angela roept: 'Dat maakt mij niet uit, want mijn slang eet ze op.'
Wat is het voegwoord in deze zin?
A
roept
B
niet
C
want
D
slang

Slide 13 - Quiz

Angela roept: 'Dat maakt mij niet uit, want mijn slang eet ze op.'
Wat is het bezittelijk vnw.?
A
Angela
B
mij
C
mijn
D
ze

Slide 14 - Quiz

Angela roept: 'Dat maakt mij niet uit, want mijn slang eet ze op.'
Wat zijn de persoonlijk vnw.?
A
Angela
B
mij
C
mijn
D
ze

Slide 15 - Quiz

Angela roept: 'Dat maakt mij niet uit, want mijn slang eet ze op.'
Welke werkwoorden zitten er in de zin?
A
maakt
B
uitmaken
C
opeten
D
eet

Slide 16 - Quiz

Bepaling van tijd.
Wanneer + pv + ond (+lijdend voorwerp)?
Het geeft aan wanneer het gebeurd.

Slide 17 - Diapositive

Siem heeft vandaag een maïsslang in de dierenwinkel gekocht.
A
Siem
B
vandaag
C
een maïsslang
D
in de dierenwinkel

Slide 18 - Quiz

Gisteren heeft hij een terrarium in zijn slaapkamer geplaatst.
A
Gisteren
B
een terrarium
C
in zijn slaapkamer
D
geplaatst.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Lien