Meervoudsvormingen

Meervouden
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecondary Education

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Meervouden

Slide 1 - Diapositive

Meervoud 

Lesdoel: Ik gebruik de  meervoudsvorm volgens de spellingsregels. 

- meervouden op -en
- meervouden op -s of 's 
- meervouden op -eren 
- meervouden op -iën of ieën

Slide 2 - Diapositive

1. meervoud op -en
De meeste zelfstandige naamwoorden krijgen in het meervoud een -en
Een stoel - twee stoelen
Een bank - twee banken

Slide 3 - Diapositive

 2. meervoud op -eren
Afwijkende meervoudsvormen
kind - kinderen

meerdere meervoudsvormen
groente - groenten en groentes

verschil in betekenis
portier - portiers en portieren 

Slide 4 - Diapositive

3. meervoud op -s
Een aantal zelfstandige naamwoorden eindigen met een -s.
Dat zijn de woorden die eindigen met -e,-ie, el, -en, -em, -er.
voorbeelden: cafes, bezem, emmer, wagen

E accent egu

Slide 5 - Diapositive

4. meervoud op 's
Zelfstandige naamwoorden die op de klinkers a, i, o u en y eindigen krijgen in het meervoud een 's. 
mama's, auto's, accu's en baby's
Let op de e doet niet mee!

Slide 6 - Diapositive

5. meervoud op -ici of  -a
Bijzondere meervoudsvormen:
Woorden op -icus wordt in het meervoud -ici:
  • politicus - politici
  • technicus - technici

woorden op -um wordt in het meervoud -a:
museum - musea
centrum - centra 



Slide 7 - Diapositive

6. meervoudsvormen op -iën, -ieën of -eën

Met klemtoon op -ie --> ieën
knie - knieën
melodie - melodieën

zonder klemtoon op -ie: -iën
olie - oliën
bacterie - bacteriën

Slide 8 - Diapositive

Welke meervoudsvorm is juist?
A
aardbeien
B
aardbeiën

Slide 9 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
zeën
B
zeeën

Slide 10 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
melodiën
B
melodieën

Slide 11 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
handboeien
B
handboeiën

Slide 12 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
hagelbuien
B
hagelbuiën

Slide 13 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
koloniën
B
kolonieën

Slide 14 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
indianentooien
B
indianentooiën

Slide 15 - Quiz

Welke meervoudsvorm is juist?
A
orchideën
B
orchideeën
C
orchideen
D
orchidees

Slide 16 - Quiz

Wanneer eindigt het meervoud op 's?
A
Bij veel leenwoorden (woorden uit een andere taal)
B
bij woorden waarvan de uitspraak anders zou veranderen
C
achter drie medeklinkers
D
bij veel te lange woorden

Slide 17 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



alinea
A
meervoud op -'s
B
meervoud op -s

Slide 18 - Quiz

Als een woord eindigt op een e, schrijf je in het meervoud een s.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



camera
A
meervoud op -'s
B
meervoud op -s

Slide 20 - Quiz

Woorden op een -a, -i, -o, -u en -y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



huissleutel
A
meervoud op -'s
B
meervoud op -s

Slide 22 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



asperge
A
meervoud op -'s
B
meervoud op -s

Slide 23 - Quiz

Welk woord heeft in het meervoud geen 's?
A
menu
B
hobby
C
banaan
D
kassa

Slide 24 - Quiz

28. Welk woord schrijf je in het meervoud met ’s? ​

A
auto​
B
beker​
C
meisje

Slide 25 - Quiz

Waar of niet waar?
Een afkorting krijgt in het meervoud altijd 'S
A
B

Slide 26 - Quiz

Welke meervoudsregel hoort erbij?



bijles
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s

Slide 27 - Quiz