Examentraining Leesteksten klas 4

Volgende week SE!
Laatste keer oefenen en woordjes oefenen. 
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Volgende week SE!
Laatste keer oefenen en woordjes oefenen. 

Slide 1 - Diapositive

Eerst even een kleine Stones mondeling overhoring

Slide 2 - Diapositive

inhoud
  1. Inleiding
  2. stappenplan
  3. leesstrategieën
  4. oefenen oud examen
  5. woordenlijsten: quiz


Slide 3 - Diapositive

Stappenplan
  1. Houd de tijd in de gaten.
  2. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  3. Wat weet je al van het onderwerp?
  4. Lees de hele tekst door.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees alinea voor alinea - examenvragen.
  7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  8. Bevatten deze een aanwijzing?
  9. Signaalwoorden.
  10. Wat is je eigen antwoord?
  11. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen ligt.
  12. Open vragen kort en bondig beantwoorden.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Leesstrategieën
  1. Voorspellen aan de hand van de plaatjes en de titel.
  2. Skimmen
  3. Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws
  4. Oefen met examenteksten - examenbundel of examenblad.nl
  5. Scannen
  6. Vergelijk woorden met andere talen.
  7. Lijkt het op een ander Engels woord?
  8. Voorvoegsels.
  9. Formuleer eerst je eigen antwoord
  10. Eerst tekst lezen of eerst vragen lezen?


Slide 6 - Diapositive

Examen 2016: maak af wat je nog niet af had.
Examen 2018: maak teksten 1 t/m 7 



Ben je eerder klaar?
Maak "Test yourself" in je stepping stones. 
timer
15:00

Slide 7 - Diapositive

Bespreken
Welke vragen waren moeilijk? Wat was er moeilijk aan?
Over welke antwoorden twijfelde je? Waarom?

Slide 8 - Diapositive

Woordquiz
Ken jij deze woorden? 
Vertaal ze.

Slide 9 - Diapositive

also

Slide 10 - Question ouverte

furthermore
(The company doesn't have the funds. Furthermore, the CEO is unwilling to commit.)

Slide 11 - Question ouverte

because

Slide 12 - Question ouverte

although
(Although they haven't asked yet, I know they want me to come.)

Slide 13 - Question ouverte

then again
(The weather is lovely, but then again, it will nice tomorrow as well so we don't have to go out today.)

Slide 14 - Question ouverte

unless
(I will not pay for your tuition fee unless you stop smoking)

Slide 15 - Question ouverte

still
(You've behaved terribly but I still love you dearly)

Slide 16 - Question ouverte

eventually

Slide 17 - Question ouverte

that's why

Slide 18 - Question ouverte

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 19 - Quiz

achieve
A
werken
B
instemmen met
C
bereiken
D
het is maar goed dat

Slide 20 - Quiz

develop
A
ontwikkelen
B
aantrekken
C
duidelijk
D
opvoeding

Slide 21 - Quiz

increase
A
vergroten
B
afname
C
oplossing
D
toename

Slide 22 - Quiz

violence
A
vriendelijk
B
onderzoek
C
geweld
D
in elkaar slaan

Slide 23 - Quiz

average
A
op leeftijd
B
oudere
C
bos
D
gemiddelde

Slide 24 - Quiz

common
A
computerprogramma
B
website
C
forens
D
gewoon

Slide 25 - Quiz

Do you feel ready?
Wat kan je nog doen de komende dagen?

Slide 26 - Diapositive

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 27 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 28 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 29 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 30 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 31 - Quiz

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 32 - Quiz

describe

Slide 33 - Question ouverte

in the mean time

Slide 34 - Question ouverte

for example

Slide 35 - Question ouverte

rather than

Slide 36 - Question ouverte

Nou? Hoeveel wist je er?
Wist je er niet zoveel, dan doe je er goed aan om deze woorden te leren. Welke woorden schrijven we op?

Slide 37 - Diapositive

Let's take a look together
Facet

Slide 38 - Diapositive