Herhaling les 1 + §6.4 Oogafwijkingen


Lesplanning:

  1. Herhaling §6.1 t/m 6.3
  2. Opgavenblad scherp zien
  3. Uitleg oogafwijkingen
  4. Opgaven §6.4 maken
  5. Afsluiting
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon


Lesplanning:

  1. Herhaling §6.1 t/m 6.3
  2. Opgavenblad scherp zien
  3. Uitleg oogafwijkingen
  4. Opgaven §6.4 maken
  5. Afsluiting

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
  • weer een beeld construeren m.b.v. constructiestralen
  • uitleggen wat het nabijheidspunt en het vertepunt is;
  • uitleggen wat accommoderen is;
  • uitleggen wat de volgende drie oogafwijkingen inhouden: oudziend, verziend en bijziend;
  • uitleggen welke hulplenzen bij bepaalde oogafwijkingen nodig zijn.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Welke lenzen zijn positief?
A
1 en 2
B
1, 2 en 3
C
1, 2, 3 en 5
D
1, 2, 3, 5 en 6

Slide 4 - Quiz

De lens is ...
A
positief
B
negatief

Slide 5 - Quiz

Afbeelden met licht

Slide 6 - Diapositive

Constructiestralen

Slide 7 - Diapositive

Hoe gaan de lichtstralen verder?

Slide 8 - Diapositive

Welke lichtstraal is juist?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Werkblad scherp zien

Slide 11 - Diapositive

Verziend

Slide 12 - Diapositive

Bijziend

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

§6.4 opgaven 42, 45, 47 en 52
klaar?! Kijk de opgaven na. 

Slide 15 - Diapositive

Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend
B
bijziend

Slide 16 - Quiz

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 17 - Quiz


Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 18 - Quiz

Als je bijziend bent heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 19 - Quiz

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 20 - Quiz

Als je negatieve brillenglazen hebt, dan ....
A
ben je bijziend
B
ben je blind
C
ben je verziend
D
heb je een leesbril

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive