HAVO 5 les voor de toetsweek na kerstvakantie

TOETSWEEK 2

Hoe zit het met de kennis? 
Beetje goed geleerd afgelopen vakantie?
Vast wel! En dat ga jij nu laten zien!
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

TOETSWEEK 2

Hoe zit het met de kennis? 
Beetje goed geleerd afgelopen vakantie?
Vast wel! En dat ga jij nu laten zien!

Slide 1 - Diapositive

Wat meet je met het BBP?
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin
C
Welzijn

Slide 2 - Quiz

De conjunctuurklok geeft weer......
A
actuele stand van zaken Nederlandse economie
B
alle conjunctuurindicatoren
C
of we in een hoog- of laagconjunctuur zitten
D
de hoogte van het BBP

Slide 3 - Quiz

Bij een krappe arbeidsmarkt
A
is de vraag naar arbeid relatief groot tov het aanbod
B
is het aanbod van arbeid relatief groot tov de vraag

Slide 4 - Quiz

Als de rente laag is, dan zullen ...
A
de bestedingen afnemen.
B
de bestedingen toenemen.

Slide 5 - Quiz

Wat verstaan we onder anticyclisch begrotingsbeleid tijdens hoogconjunctuur?
EV = effectieve vraag
A
EV afremmen
B
EV stimuleren

Slide 6 - Quiz

De reële rente is hoger dan de nominale rente
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 7 - Quiz

Gevolgen van hoogconjunctuur zijn:
A
een ruime arbeidsmarkt en hogere inflatie dan normaal
B
een ruime arbeidsmarkt en lagere inflatie dan normaal
C
een krappe arbeidsmarkt en hogere inflatie dan normaal
D
een krappe arbeidsmarkt en lagere inflatie dan normaal

Slide 8 - Quiz

Wanneer de ECB de rente zal verhogen, zal de inflatie ...
A
afnemen
B
toenemen
C
onveranderd blijven
D
willekeurig veranderen

Slide 9 - Quiz

Welke identiteit geeft het particuliere spaarsaldo weer?
A
(S-I) + (B-O)
B
E-M
C
(S-I) -(B-O)
D
S-I

Slide 10 - Quiz

Wat wordt niet meegerekend met het BBP?
A
Zwart werk
B
Vrijwilligerswerk
C
Inkomsten uit het buitenland
D
A, B en C

Slide 11 - Quiz

Om bestedingsinflatie tegen te gaan kan de Centrale Bank de rente ...
A
verlagen
B
verhogen

Slide 12 - Quiz

Het verschil tussen BBP en BNP is?
A
afschrijvingen
B
van bruto naar netto
C
saldo ontvangen primaire inkomens uit het buitenland
D
BNP is het BBP per hoofd van de bevolking

Slide 13 - Quiz

Als de rente stijgt, wordt er meer geleend
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Een hogere rente remt de inflatie omdat
A
de bestedingen dalen omdat mensen meer sparen en lenen
B
de bestedingen dalen omdat mensen minder sparen en lenen
C
de bestedingen stijgen omdat mensen meer lenen en minder sparen
D
de bestedingen dalen omdat mensen meer sparen en minder lenen

Slide 15 - Quiz

Wat is een betalingsbalans?
A
de waarde van de bezittingen, het eigen vermogen en het vreemd vermogen
B
overzicht van alle ontvangsten en uitgaven van een bedrijf
C
overzicht van de ontvangsten van het buitenland en de uitgaven aan het buitenland

Slide 16 - Quiz

Vul in: Als het prijspeil harder stijgt dan het bbp, (...) het reëel BBP.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 17 - Quiz

Het BBP is de waarde van ..
A
de totale productie van een bedrijf
B
de totale productie van alle bedrijven en overheid in een land
C
de productie van alle goederen in een land
D
de productie van alle diensten in een land

Slide 18 - Quiz

Wat houdt protectionisme in?
A
Stimuleren van handel met andere landen
B
Het vasthouden van eigen bedrijven
C
Beschermen van de eigen handelsmarkt
D
Beleid om grote bedrijven het land in te halen

Slide 19 - Quiz

Waardoor ontstaat er structurele werkloosheid?
A
Doordat Lammert de baan van Eelco overneemt
B
Doordat een machine je baan overneemt
C
Doordat werk naar lage loon landen word verplaatst
D
Doordat de winter is begonnen

Slide 20 - Quiz

Wat is een oorzaak van prijsstarheid op de arbeidsmarkt?
Lonen kunnen niet makkelijk stijgen of dalen door:
A
starre werkgevers
B
overheid bepaalt de lonen achteraf
C
minimumloon, CAO's
D
werknemers zijn te bang om te onderhandelen

Slide 21 - Quiz

De refi-rente wordt ook wel herfinancieringsrente genoemd omdat deze rente wordt gebruikt voor het oversluiten van hypotheken.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat is het doel van een conjunctuurklok?
A
Het geeft de productiefactoren aan
B
Het geeft de stand weer van de indicatoren
C
Het laat zien hoe laat het is
D
Het laat het verloop van de conjunctuur zien

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurt er bij conjuncturele werkloosheid?
A
een bedrijf gaat anders produceren
B
de bedrijfscultuur verandert
C
een bedrijf ontslaat zomaar medewerkers
D
er is geen vraag meer naar het product

Slide 24 - Quiz

Wanneer zal de ECB de rente verhogen?
A
Laagconjunctur
B
Hoogconjunctuur

Slide 25 - Quiz

Is dit structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Structurele werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid

Slide 26 - Quiz

In de praktijk is de werking van anticyclisch begrotingsbeleid vaak procyclisch. Wat is geen reden?
A
de timing is lastig
B
door onze open economie
C
niet populair bij verkiezingen
D
door de lage rente

Slide 27 - Quiz

Op de kapitaalrekening boeken we de volgende geldstromen:
A
investeringen, beleggingen en inkomens
B
beleggingen, leningen en inkomens
C
investeringen, beleggingen en leningen
D
leningen en beleggingen

Slide 28 - Quiz

bezuinigen is een maatregel welke past bij ...
A
... laagconjunctuur en procyclisch begrotingsbeleid
B
...laagconjunctuur en anticyclisch begrotingsbeleid
C
... hoogconjunctuur en anticyclisch begrotingsbeleid
D
... hoogconjunctuur en procyclisch begrotingsbeleid

Slide 29 - Quiz

anticyclisch begrotingsbeleid bij een laagconjunctuur zal leiden tot een
A
afnemend overheidstekort
B
toenemend overheidstekort

Slide 30 - Quiz

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 31 - Quiz

Het particulier spaarsaldo is
A
0
B
6
C
12
D
-1

Slide 32 - Quiz

Saldo lopende rekening = 200 mld.
Saldo kapitaalrekening = 150 mld.
De deviezenvoorraad neemt ...
A
af met € 50 mld.
B
toe met € 50 mld.
C
toe met € 150 mld.
D
toe met € 350 mld.

Slide 33 - Quiz

Het monetair beleid bestaat uit:
A
conjunctuurbeleid en wisselkoersbeleid
B
direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid
C
wisselkoersbeleid en geldhoeveelheidsbeleid
D
conjunctuurbeleid en geldhoeveelheidsbeleid

Slide 34 - Quiz

2. Geef een voorbeeld van een geldstroom die niet in het model staat maar in de werkelijkheid wel is.

Slide 35 - Question ouverte

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 36 - Quiz

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 37 - Quiz

In vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S
A
Juist
B
Onjuist

Slide 38 - Quiz

B
C
E
Bedrijven
Overheid
Gezinnen

Slide 39 - Question de remorquage

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
salaris, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 40 - Quiz

Hoe goed voel jij je voorbereid voor de toets economie?
(het stellen smileys voor ;) )
A
:D
B
:)
C
:|
D
:(

Slide 41 - Quiz

Ik heb nog de
volgende vragen:

Slide 42 - Carte mentale