VP3A HW oefenen U2 A 1 t/m 7

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Huiswerkoverhoring:

Apprendre 3, het werkwoord 'savoir'

Apprendre 1, 2, 4 en 6, vertaal de woorden

Apprendre 7, vertaal de zinnen

Apprendre 5, twee nieuwe tijden: de futur en de conditionnel

Aantal punten: 50

Duur van de toets: 40 minuten

Apprendre 3, het werkwoord 'savoir'

in de présent, de passé composé en de imparfait.

Sleep Frans naar Nederlands

hij wist

zij hebben geweten

ik weet

jij hebt geweten

wij wisten

jullie weten

 vous savez

ils ont su

 il savait

 nous savions

 tu as su

 je sais

Ik weet dat het niet gemakkelijk zal zijn.

1. Je savais que ça ne va pas être facile.
2. Je sais que ça ne va pas être facile.
3. Je saurai que ça ne va pas être facile.
4. J'ai su que ça ne va pas être facile.

Hij heeft nooit geweten dat Lisa een zus had.

1. Il ne savait jamais que Lisa avait une soeur.
2. Il n'a jamais su que Lisa avait une soeur.
3. Il ne sait jamais que Lisa avait une soeur.
4. Il ne saura jamais que Lisa avait une soeur.

Zij wisten dat hij 18 jaar was.

1. Elles ont su qu'il avait 18 ans.
2. Elles sauront qu'il avait 18 ans.
3. Elles savent qu'il avait 18 ans.
4. Elles savaient qu'il avait 18 ans.

Kan zij voetballen?

1. Elle saura jouer au foot ?
2. Elle savait jouer au foot ?
3. Elle sait jouer au foot ?
4. Elle a su jouer au foot ?

Wij wisten niet dat hij er was.

1. Nous ne savions pas qu'il était présent.
2. Nous ne savons pas qu'il était présent.
3. Nous ne saurons pas qu'il était présent.
4. Nous n'avons pas su qu'il était présent.

Apprendre 1, 2, 4 en 6, vertaal de woorden

vertaal F-N:
la langue maternelle

vertaal F-N:
l'étranger

Vertaal F-N:
le monde entier

vertaal F-N:
l'assiette

vertaal F-N:
choisir

vertaal F-N:
le couloir

vertaal F-N:
la récré

vertaal F-N:
inoubliable

vertaal N-F:
volgen

vertaal N-F:
vloeiend spreken

vertaal N-F:
durven

vertaal N-F:
de opleiding

vertaal N-F:
een tijdje

vertaal N-F:
de keuze

vertaal N-F:
de les

Apprendre 7, de zinnen.

Gebruik netjes een hoofdletter en een punt.

Vertaal F-N:
Cette année je dois choisir une filière.

Vertaal F-N:
Je laisse tomber l'allemand.

Vertaal N-F:
Ik zou graag architect willen worden.

Vertaal N-F:
Ik weet het nog niet.

Apprendre 5 - 2.1, de futur

De futur

	futur
parler	ZULLEN
je tu il/elle/on nous vous ils/elles	parler ai parler as parler a parler ons parler ez parler ont

Bij werkwoorden eindigend op -re haal je eerst de e weg: vendre > je vendrai

dezelfde uitgangen als bij avoir

Uitzonderingen

Nederlands:	infinitif:	Hele andere stam
zijn hebben maken, doen gaan willen kunnen, mogen komen	être avoir faire aller vouloir pouvoir venir	je ser ai j' aur ai je fer ai j' ir ai je voudr ai je pourr ai je viendr ai

maar de uitgang blijft altijd hetzelfde!

! R !

Is je al opgevallen dat vóór de uitgangen van de futur (en de conditionnel) altijd de letter R staat? 

- je regarderai 

- tu auras 

- nous ferions 

- il choisirait

ik zal kijken 

jij zult hebben 

wij zouden doen 

hij zou kiezen

Sleep Frans naar Nederlands

ik zal vertrekken

jij zal vertrekken

hij/zij zal vertrekken

wij zullen vertrekken

jullie zullen vertrekken

zij zullen vertrekken

 ils/elles partiront

 tu partiras

 je partirai

 vous partirez

 nous partirons

 il/elle partira

Sleep het vervoegde werkwoord naar het hele werkwoord toe.

avoir

venir

voir (zien)

faire

être

aller

vous aurez

il viendra

tu verras

nous ferons

je serai

ils iront

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur, je hoeft alleen het werkwoord in te vullen.
Ils ont un grand chien. (avoir)

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur:
Mes parents ne parlent jamais français. (parler)

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur:
Laura déménage l'année prochaine. (déménager)

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur:
Tu vas à l'école à pied ? (aller)

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur:
Mes parents ont 40 ans. (avoir)

Zet van de volgende zin het werkwoord in de futur:
Madame, vous êtes heureuse ? (être)

Apprendre 5 - 2.2 + 2.3, (de futur en) de conditionnel

De futur en de conditionnel

	futur	conditionnel
parler	ZULLEN	ZOUDEN
je tu il/elle/on nous vous ils/elles	parler ai parler as parler a parler ons parler ez parler ont	parler ais parler ais parler ait parler ions parler iez parler aient

Bij werkwoorden eindigend op -re haal je eerst de e weg: vendre > je vendrai

dezelfde uitgangen als bij avoir

dezelfde uitgangen als bij de imparfait

Denk aan de uitzonderingen!

Nederlands:	infinitif:	Hele andere stam
zijn hebben maken, doen gaan willen kunnen, mogen komen	être avoir faire aller vouloir pouvoir venir	je ser ai j' aur ai je fer ai j' ir ai je voudr ai je pourr ai je viendr ai

maar de uitgang blijft altijd hetzelfde!

Conditionnel
Sleep Frans naar Nederlands

ik zou vertrekken

jij zou vertrekken

hij/zij zou vertrekken

wij zouden vertrekken

jullie zouden vertrekken

zij zouden vertrekken

 ils/elles partiraient

 tu partirais

 je partirais

 vous partiriez

 nous partirions

 il/elle partirait

Conditionnel
Sleep het vervoegde werkwoord naar het hele werkwoord toe.

avoir

venir

voir (zien)

faire

être

aller

vous auriez

il viendrait

tu verrais

nous ferions

je serais

ils iraient

Vertaal: ik zou kiezen

1. je choisissais
2. je choisais
3. je choisirais
4. je choirais

Vertaal: wij zouden verkopen

1. nous vendions
2. nous vendreions
3. nous vendrons
4. nous vendrions

Vertaal: zij zouden willen

1. Ils veulent
2. ils voudraient
3. ils voudront
4. ils vouloiraient

Vertaal: zij (m) zouden vinden (trouver)

Vertaal: tu voudrais

Fini !