D kennistest

Kennistest 
Domein D
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Kennistest 
Domein D

Slide 1 - Diapositive

Op de volgende twee marktvormen kunnen de producten heterogeen zijn:
A
volkomen concurrentie en oligopolie
B
volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie
C
monopolistische concurrentie en oligopolie
D
volkomen concurrentie en monopolie

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste volgorde, als de marktvormen worden gerangschikt naar de macht van een individuele aanbieder op de markt (van veel naar weinig)
A
Monopolie - monopolistische concurrentie - oligopolie - volkomen concurrentie
B
Monopolie - volkomen concurrentie - oligopolie - monopolistische concurrentie
C
Monopolistische concurrentie - monopolie - oligopolie - volkomen concurrentie
D
Monopolie - oligopolie - monopolistische concurrentie - volkomen concurrentie

Slide 3 - Quiz

Hieronder staan de verschillende marktvormen gerangschikt naar aantal aanbieders van veel naar weinig.

Wat is de juiste rangschikking?

A
monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie, volkomen concurrentie
B
oligopolie, monopolistische concurrentie, monopolie, volkomen concurrentie
C
volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie, oligopolie, monopolie
D
volkomen concurrentie, oligopolie, monopolie, monopolistische concurrentie

Slide 4 - Quiz

De kruislingse elasticiteit is -1,4.
Bewering: “Het gaat hierbij om complementaire goederen. “
A
De bewering is juist, want de kruiselingse elasticiteit is negatief.
B
De bewering is juist, want kruiselingse elasticiteit is kleiner dan -1.
C
De bewering in onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit positief
D
De bewering is onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit groter dan 1

Slide 5 - Quiz

Als de producent de prijs verhoogt bij een elasticiteit van -0,3 zal de omzet ....
A
Dalen
B
Stijgen

Slide 6 - Quiz

De prijs stijgt van €4 naar €5, de vraag daalt van 800 naar 750, wat is de prijs elasticiteit?
A
-0.25
B
-1
C
-0.5
D
-2.5

Slide 7 - Quiz

De elasticiteit is -3.
De gevraagde hoeveelheid is met 15% gestegen.

Met hoeveel is de prijs gedaald?
A
3%
B
5%
C
15%
D
45%

Slide 8 - Quiz

De elasticiteit is -0,2.
De prijs is gedaald met 5%.
De nieuwe hoeveelheid is 1000.

Hoe groot was de oude hoeveelheid?
A
precies 950
B
952
C
precies 900
D
990

Slide 9 - Quiz

Welke functie hoort bij de volgende vraaglijn?
A
Qv = -0,75p + 150
B
Qv = -0,75P + 200
C
Qv = -1,33p + 150
D
Qv = -1,33P + 200

Slide 10 - Quiz

Maximale winst bereik je door:
A
TO=TK
B
MO=MK
C
Qa=Qv
D
MO=0

Slide 11 - Quiz

maximale omzet bereken je door:
A
MO = 0
B
MO = MK
C
TO = TK
D
Qa = Qv

Slide 12 - Quiz

het break-evenpunt bereken je door:
A
GO=GTK
B
Qa=Qv
C
MO=MK
D
VK=TCK

Slide 13 - Quiz

Qv = -0,25P + 250 en Qa = 0,75P – 150
waarbij: P= prijs in euro’s en Q = hoeveelheid in miljoen eenheden.
Omdat met de productie van dit product veel milieuvervuiling ontstaat, legt de overheid de producenten een heffing op. Leg uit waarom door de heffing de aanbodlijn naar boven verschuift. Gebruik de term ‘leveringsbereidheid’.

Slide 14 - Question ouverte

Qv = -0,25P + 250 en Qa = 0,75P – 150 waarbij:
P= prijs in euro’s en Q = hoeveelheid in miljoen eenheden.
Omdat met de productie van dit product veel milieuvervuiling ontstaat, legt de overheid de producenten een heffing van € 200 per product op.
Herleid de nieuwe aanbodfunctie

Slide 15 - Question ouverte

De qa' ontstaat door een heffing van de overheid. Hoe hoog is de heffing?
A
150
B
200
C
37,5
D
800

Slide 16 - Quiz

Hoeveel procent van de heffing wordt doorberekend in de verkoopprijs?
A
150%
B
100%
C
75%
D
33,3%

Slide 17 - Quiz

Qv = -1,5P + 0,75P2 – 0,3P3 + 0,4Y + 40
Qv = de vraag naar bioscoopkaartjes (in 1.000 stuks per maand)
P = de prijs van bioscoopkaartjes (in euro’s)
Y = het gemiddelde inkomen van de consument (in 1.000 euro per maand)
P2/3 = prijs in euro’s

Wat is p2 en wat is p3?
A
p2 = prijs van parkeergarage, p1= prijs van dvd's
B
p1= prijs van dvd's, p2=prijs van parkeergarage

Slide 18 - Quiz

Gegeven een kostenfunctie TK. Maak de afgeleide

Slide 19 - Question ouverte

Welke doelstelling hanteert het bedrijf als ze een prijs van 1200 rekenen?
A
maximale winst
B
maximale omzet
C
break even

Slide 20 - Quiz