pta

DE GROTE DIT MOET JE WETEN VOOR JE PTA - LESSON UP
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

DE GROTE DIT MOET JE WETEN VOOR JE PTA - LESSON UP

Slide 1 - Diapositive

Wat is welvaart ook alweer?

Hoe kan de welvaart toenemen?


En wat is welzijn dan en hoe kan die toenemen?

Slide 2 - Diapositive

Welvaart & Welzijn
Welvaart
In hoeverre je met je middelen (tijd en geld) in je behoeften kunt voorzien.

Iemand die erg rijk is heeft een hoge welvaart. Hij kan veel meer in zijn behoeften voorzien dan iemand die arm is.
Toename welvaart
1. Kopen van goederen & diensten
2. Zelfvoorziening
3. Collectieve voorzieningen

Slide 3 - Diapositive

Soorten inkomens

Slide 4 - Diapositive

Inkomens-verschillen 



Inkomensverschillen door:
- Leeftijd
   - Opleiding
- Ervaring

Slide 5 - Diapositive

DE LORENZ CURVE

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld: de rijkste 20% van de personen verdient 45% van het inkomen

Slide 7 - Diapositive

Inkomen per hoofd van de bevolking

Formule:
inkomen per hoofd van de bevolking = 
nationaal inkomen : aantal inwoners

België heeft 11,2 miljoen inwoners, het nationaal inkomen is 390 miljard euro. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking in België. Noteer ook je berekening.

Slide 8 - Diapositive

Reëel inkomen
KOOPKRACHT
=
NOMINAAL INKOMEN GECORRIGEERD VOOR PRIJSSTIJGINGEN (INFLATIE)
=
REËEL INKOMEN

Slide 9 - Diapositive

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen (schaarser worden van grondstoffen)
  • Meer vraag naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen

Slide 10 - Diapositive

Prijscompensatie
  • Als er inflatie plaatsvindt moet je inkomen (nominaal) net zoveel stijgen anders kun je minder kopen (heb je koopkracht verlies).
  • Reële inkomensverandering= Nominale inkomensverandering (%) - Inflatie (%)
  • Inkomensstijging meer dan inflatie? --> Koopkracht toename 
  • Inkomensstijging gelijk aan inflatie? --> Koopkracht behouden (precies Prijscompensatie)
  • Inkomensstijging minder dan inflatie?--> Koopkracht afname

Slide 11 - Diapositive

Mijn inkomen is gestegen van €2650 naar €2700
Inflatie is 1%
Is mijn koopkracht toegenomen?

Slide 12 - Question ouverte

Loon-prijsspiraal

  • Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten. 
  • Als de prijzen stijgen, willen werknemers weer loonsverhoging, enzovoort.
  • Dit zorgt voor voortdurende inflatie.


Slide 13 - Diapositive

Loon-prijsspiraal

Lonen gaan omhoog --> prijzen van producten  gaan omhoog --> mensen willen meer loon --> lonen gaan omhoog -->  prijzen producten gaan omhoog enz......

Slide 14 - Diapositive

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
(gegeven van nieuw jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Indexcijfer 2013 = 2,64 : 2,75 x 100 = 96

Slide 15 - Diapositive


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
98,9
B
101,1
C
98
D
101

Slide 16 - Quiz

Waar staan de letters CPI voor?
A
Consumenten Prijs Indexcijfer
B
Consumenten Product Informatie
C
Centrale Prijs Inspectie
D
Collectieve Prijs Introductie

Slide 17 - Quiz

Inflatie van 4%, wat is het consumentenprijs indexcijfer (CPI)?
A
104
B
96
C
4
D
0.04

Slide 18 - Quiz

Berekening CPI

Slide 19 - Diapositive


wat
weging
index
kleding
35%
108
voeding
25%
112
huisvesting
40%
90
A
CPI = 99,2
B
CPI = 101,8
C
CPI = 102
D
CPI = 102,4

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Vidéo

ECB
  • De belangrijkste taak van de Europese Centrale Bank (ECB) is om te zorgen dat er niet teveel inflatie is. Zo houdt de euro zijn waarde.
  • Dat kan de ECB doen door de rente te verhogen of verlagen. 
  • Gewone banken zoals Rabobank en ING berekenen deze rente door aan hun klanten.

Slide 22 - Diapositive

De ECB verlaagt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt

Slide 23 - Quiz

De spaarmotieven:


  1. sparen............
  2. sparen ..........
  3. sparen ...........

Slide 24 - Diapositive

Spaarrekening en spaardeposito
  • Bij een normale spaarrekening kun je constant geld opnemen. Dit geld is vrij opneembaar. -> variabele rente en samengestelde rente!! (rente op rente)

  • Bij een SPAARDEPOSITO kun je niet bij je geld. Je krijgt een vaste (hogere) rente op je betaalrekening. -> enkelvoudige rente

Slide 25 - Diapositive

Rekenen met enkelvoudige rente
  • Robert zet €1.500 op een spaardeposito
  • Hij ontvangt van de bank 1,5% rente
  • Hoeveel rente ontvangt hij na 1 jaar
  • Hoeveel rente ontvangt hij totaal na 3 jaar?
  • Wat is de formule?
Spaardeposito:
een spaarrekening waarop het geld voor een afgesproken periode vast staat tegen een vaste rente. De rente op een spaardeposito wordt gewoonlijk na iedere periode naar je betaalrekening overgemaakt. 
Vraag 15

Slide 26 - Diapositive

Marieke zet €3.000,- op een spaarrekening met 1,3% samengestelde rente, na 3 jaar verandert het percentage in 1,7% bereken hoeveel geld er na 7 jaar op deze spaarrekening staat.

Slide 27 - Question ouverte

Aandelen en obligaties 
Hoe zat het ook alweer:

Aandeel: stukje van een bedrijf
Obligatie: stukje van een grote lening (van bedrijf of overheid)

Aandeel: rendement door koerswinst en dividend (stukje van de winst)

Obligatie: rendement door koerswinst en periodieke rente

Slide 28 - Diapositive

Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel koste €15,-
Elk jaar krijg hij €1,50 dividend per aandeel,
Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50
Wat is het rendement geweest in euro's

Slide 29 - Question ouverte

Hoeveel is het rendement van deze belegging (€ 1.400) in procenten van de inleg (€ 3.000)?

Slide 30 - Question ouverte

Motieven (=redenen) om te lenen:
  1. Tijdelijk geld tekort
  2. De aankoop van een duurzaam consumptiegoed
  3. Hypotheek
  4. Voor een onverwachte tegenvaller

Slide 31 - Diapositive

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 32 - Quiz

Kredietkosten
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten

Slide 33 - Diapositive

Bij Bol.com kun je een tv op afbetaling kopen. De prijs is € 1.200,-. Bij koop op afbetaling betaal je 36 maanden een bedrag van €42,80. Bereken hoeveel procent de totale kredietkosten (rentekosten) als percentage van het geleende bedrag zijn .

Slide 34 - Question ouverte