Schrijfvaardigheid Engels- toetsvoorbereiding

Schrijfvaardigheid
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Diapositive

Writing an email
In deze LessonUp vind je een samenvatting van de belangrijkste onderdelen voor je toets Schrijfvaardigheid Engels.

Slide 2 - Diapositive

Opbouw van mail
Let op: tussen al deze onderdelen een witregel laten!
1. Onderwerp: "Subject:"
2. Aanhef: "Dear ...(naam)...,"
3. Inleiding: reden waarom je schrijft ("I am writing, because ...") + voorstellen
4. Kern: hoofdboodschap
5. Slot: "I hope to hear from you soon." - of een andere afsluitende zin.
6. Slotgroet: "Love," / "Kind regards,"
7. Je naam

Slide 3 - Diapositive

Hoe start ik een formele e-mail of brief? 
Schrijf je naar een meneer: Dear Mr. Jones, 
Schrijf je naar een mevrouw: Dear Ms. Jones, 
Heb je geen achternaam van degene die jij schrijft? Gebruik: Dear Sir/ Madam, 

Slide 4 - Diapositive

Taalvaardigheid
Woordvolgorde:
WIE - persoon, dier of ding
DOET - de werkwoorden
WAT - antwoord op 'wat doet wie?'
WAAR - locatie
 WANNEER - tijdaanduiding
Spelling en woordenschat:
Oefenen! 
Of zoek het woord op in het woordenboek.
Grammar:
Oefenen! 
Pas de regels toe die je de afgelopen jaren hebt geleerd.
Lastig? Schrijf korte, simpele en duidelijke zinnen!

Slide 5 - Diapositive

Een standaard Engelse zin kan uit
5 onderdelen bestaan. 
Zet deze in de juiste volgorde:
Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer

Slide 6 - Question de remorquage

Translate to English:
"Wij zijn in juli op vakantie geweest naar Frankrijk ."

Slide 7 - Question ouverte

3 Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin
  • Alle soorten namen
  • I (ik)
  • Feestdagen
  • Dagen en maanden
  • Seizoenen
Punt
  • Einde van de zin
  • Afkortingen
Komma
  • Twee zinnen aan elkaar plakken
  • Opsomming of reeks woorden
Vraagteken
  • Aan het einde van een vraag
Apostrof
  • Samenvoeging
    bijv.: he is = he's
    did not = didn't
  • Bezit
    bijv.: George's bag
    My dad's phone

Slide 8 - Diapositive

Welk woord schrijf je met hoofdletter en welke niet?
WEL 
hoofdletter
GEEN
hoofdletter
apple
i
monday
weekend
month
easter
may
company

Slide 9 - Question de remorquage

Let op!
  • Zorg dat alle onderdelen van de toetsopdracht in je mail zijn verwerkt.

  • Zorg dat je genoeg woorden hebt geschreven.

  • Heb je hoofdletters, punten en komma's gebruikt? 

Slide 10 - Diapositive