HA - week 40- Les 3 - Spelling hoofdletters en leestekens

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Je pakt je spullen, maar ze blijven dicht op tafel liggen
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Je pakt je spullen, maar ze blijven dicht op tafel liggen

Slide 1 - Diapositive

- Stillezen
- Spelling (hoofdletters en punten) afronden
- Spelling werkwoorden start

Doel:
- Je gebruikt aan het begin van elke zin een hoofdletter.
- Je kunt elke zin op de juiste manier starten en afronden.


Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Woorden met hoofdletter
dagen
talen
seizoenen
maanden
plaatsen
windstreken

Slide 4 - Question de remorquage

Woorden met hoofdletter
justin bieber
franse
fristi
gelderland
papegaai
tennissokken

Slide 5 - Question de remorquage

Woorden met hoofdletter
kinderboerderij
westen
mercedes
rijn
tessa
winter

Slide 6 - Question de remorquage

Leg uit dat je de afkorting ‘wc’ met kleine letter schrijft, maar de afkorting ‘NS’ met hoofdletters.

Slide 7 - Question ouverte

Bestaat uit 2 delen:

  1. Hoe schrijf je alles dat geen werkwoord is?
  2. Hoe schrijf je werkwoorden?

Spelling:

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil tussen :
1.  het gebeurt nu.
2. het is gebeurd.

  • Zin 1 is de persoonsvorm 
  • Zin 2 is voltooid deelwoord
Spelling:

Slide 9 - Diapositive

Hoe schrijf je de persoonsvorm:

Ik- vorm = (vaak) hele ww -en (werk - werken)
Hij- vorm = ik-vorm +t
Wij- vorm = hele werkwoord

Lopen 
ik loop
hij loopt
wij lopen


Spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Slide 10 - Diapositive

Ik (lopen) naar school
A
Loop
B
Lop
C
Loopt
D
lopen

Slide 11 - Quiz

Wij (gaan) naar huis toe.
A
ga
B
ging
C
gaan
D
zijn gegaan

Slide 12 - Quiz

Hij (spellen) het woord juist
A
Spel
B
Speel
C
Speelt
D
Spelt

Slide 13 - Quiz

Hij (spelden) zijn moeder een leugen op de mouw.
A
Spelt
B
Speldt
C
Speeldt
D
Speelt

Slide 14 - Quiz

Wat:
- Je maakt jouw leerlijn van spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

Wanneer:
- Vrijdag en maandag 
- maandag- einde les heb je de leerlijn af. 
Aan de slag:

Slide 15 - Diapositive