3. Leenwoorden

Nederlands
Leenwoorden
Voorbereiding op de les:
- Lesboek + schrift op tafel
- blz. 252
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Leenwoorden
Voorbereiding op de les:
- Lesboek + schrift op tafel
- blz. 252

Slide 1 - Diapositive




  1. Start §3 - Leenwoorden
  2. Filmpje
  3. Uitleg leenwoorden
  4. Engelse en Franse leenwoorden
  5. Aan het werk
PLANNING

Slide 2 - Diapositive

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 3 - Quiz

In deze paragraaf leer je leenwoorden op de juiste manier spellen.

§3 - Leenwoorden

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Leenwoorden
Zijn woorden die uit een andere taal in het Nederlands terecht zijn gekomen. Deze leenwoorden komen op heel veel gebieden voor. 


Slide 6 - Diapositive

Welke leenwoorden ken je al?

Slide 7 - Question ouverte

  • Een samenstelling van Engelse leenwoorden schrijf je in het Nederlands als één woord. 
    eyecatcher, multiplechoicevraag, skatebaan

  • Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken.
    stand-by, back-up,  shout-out

  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je die delen los:
    compact disc, first lady  

Engelse leenwoorden

Slide 8 - Diapositive

  • Veel franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens
    compact, hotel, ragout

  • De accenten op de -e blijven behouden als dat nodig is voor de uitspraak
  • Accent aigu: paté 
  • Accent grave: crème
  • Accent circonflexe: crêpe
Franse leenwoorden

Slide 9 - Diapositive

Wat is goed?
A
airbag
B
air-bag

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
A
babysitter
B
baby-sitter

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
carriere
B
carrière

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
intensivecare
B
intensive care

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
makeup
B
make-up

Slide 14 - Quiz

Wat is goed?
A
dinee
B
diner

Slide 15 - Quiz

Wat: Maak opdracht 2, 4, 5. Tijd over?  Opdracht 3 en 7
Hoe: Je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. Eerste 5 minuten stil
Hulp: Theorie uit je boek, woordenboek
Aan de slag
Klaar?
Lezen

Slide 16 - Diapositive