K1 H5 Persoonsvorm vt van zwakke werkwoorden

Nederlands
Spelling werkwoorden
Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
Spelling werkwoorden
Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

NEDERLANDS
Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

Slide 2 - Diapositive

DOELEN

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven

Slide 3 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING

eerder leerde je


- de persoonsvorm in de

tegenwoordige tijd goed schrijven

Slide 4 - Diapositive

Let op!
Maandag geen mentorles maar een les Nederlands, zorg ervoor dat je je boek bij je hebt.

Slide 5 - Diapositive

Welke regel hoort erbij?

Ik VIND chocolade erg lekker

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 6 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Wij BEGRIJPEN de vraag niet

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 7 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Jij SNAPT het wel

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 8 - Quiz

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 9 - Diapositive

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 10 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


heeft de KRACHT om in de verleden tijd te veranderen

Slide 11 - Diapositive

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen - ik koop - ik kocht

lopen - ik loop - ik liep

geven - ik geef - ik gaf

kruipen - ik kruip - ik kroop

Slide 12 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 13 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 14 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 21 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 22 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 23 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 24 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 25 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 26 - Quiz

Aan de slag
Persoonsvorm verleden tijd (pv vt) van zwakke werkwoorden, paragraaf 10, blz. 236/237, controleren opdracht 1 en 2 (gezamenlijk)

Sommigen moeten het huiswerk van de pv tt (blz. 232/233) en/of zwakke en sterke werkwoorden (blz. 234/235) nog controleren, zij doen dat eerst.

Slide 27 - Diapositive

Aan de slag
Wat: Persoonsvorm verleden tijd (pv vt) van zwakke werkwoorden, paragraaf 10, blz. 236/237, maak de opdrachten 3 t/m 7. 
Hoe: je werkt de eerste 10 minuten in stilte voor jezelf, daarna mag je fluisterend overleggen. Gebruik het werkwoordschema op blz. 267/268.
Hulp nodig: steek je vinger op, dan help ik je.
Klaar: steek je vinger op, vraag het antwoordboekje en controleer én verbeter je antwoorden.

Slide 28 - Diapositive

Huiswerk
Persoonsvorm verleden tijd (pv vt) van zwakke werkwoorden, paragraaf 10, blz. 236/237, maak de opdrachten 3 t/m 7. Gebruik het werkwoordschema op blz. 267/268.

Slide 29 - Diapositive

DOELEN

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven

Slide 30 - Diapositive

Wat wist je al?

Slide 31 - Question ouverte

Wat heb je geleerd?

Slide 32 - Question ouverte

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 33 - Diapositive