3.1 Meervoudsvormen

Meervoudsvormen
Hoe zit dat eigenlijk?
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Meervoudsvormen
Hoe zit dat eigenlijk?

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
- Het beantwoorden van vragen
- Luisteren naar de uitleg
- Oefenen (optioneel)

Slide 2 - Diapositive

Spellingsregels: meervoud​
Hoe schrijf ik het zelfstandig naamwoord in meervoud?

Slide 3 - Diapositive

enkelvoud + en = meervoud
Bij veel zelfstandige naamwoorden maak je het meervoud door er 'en' achter te zetten.
  • een stoel - twee stoelen
  • een paard - twee paarden
  • een punt - twee punten

Slide 4 - Diapositive

Een boek - twee ...
A
Boeken
B
Boeks

Slide 5 - Quiz

Een boot - twee ....
A
boten
B
booten
C
botten
D
bootten

Slide 6 - Quiz

aa/ee/oo/uu + 1 medeklinker: één klinker verdwijnt
Als het enkelvoud een lange klinker (aa, ee, oo, uu) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, verdwijnt een van die klinkers.
  • een aap - twee apen
  • een beek - twee beken
  • een muur - twee muren

Slide 7 - Diapositive

Een beek - twee ....
A
beeken
B
beken
C
beekken
D
bekken

Slide 8 - Quiz

Een vreugdevuur - twee ....
A
vreugdevuuren
B
vreugde vuren
C
vreugdevuurren
D
vreugdevuren

Slide 9 - Quiz

Een bos - twee .....
A
Bosen
B
Bossen
C
Boosen
D
Boossen

Slide 10 - Quiz

a/e/i/o/u + 1 medeklinker: medeklinker extra
Als het enkelvoud een korte klinker (a, e, i, o, u) heeft in de laatste lettergreep met daarachter nog één medeklinker, komt er vaak een medeklinker bij om de klank van die klinker kort te houden:
  • een bak - twee bakken
  • een hek - twee hekken
  • een pil - twee pillen

Slide 11 - Diapositive

Een was - twee .....
A
wassen
B
wazen
C
wasen
D
waassen

Slide 12 - Quiz

Een bal - twee .....
A
balen
B
baallen
C
ballen

Slide 13 - Quiz

Een reis - twee .....
A
Reisen
B
Reizen

Slide 14 - Quiz

s wordt vaak z

Als het enkelvoud eindigt op een s, wordt de s vaak een z in het meervoud:
  • een baas - twee bazen
  • een wees - twee wezen
  • een roos - twee rozen

Slide 15 - Diapositive

Een haas - twee .....
A
hasen
B
hazen
C
hassen
D
haazzen

Slide 16 - Quiz

Een zalf - twee .....
A
zalfen
B
zalven

Slide 17 - Quiz

f wordt vaak v
 Als het enkelvoud eindigt op een f, wordt de f vaak een v in het meervoud:
  • een landgraaf - twee landgraven
  • een zeef - twee zeven

Slide 18 - Diapositive

Een stoof - twee .....
A
Stofen
B
Stoven
C
Stoofen
D
Stooven

Slide 19 - Quiz

Een accu - twee ....
A
accus
B
accu's
C
accuus

Slide 20 - Quiz

Meervoud op -s​
  • bij een woord dat eindigt op een -a, -i, -o, -u of -y schrijf je een 's in meervoud
    voorbeelden: taxi's, radio's, baby's

  • bij een woord dat eindigt op een -e,  é, eau en -ui schrijf je de -s vast aan het woord.
    voorbeelden: etalages, logés, cadeaus, games*

Slide 21 - Diapositive

Meervoud op -s​
  • Bij een afkorting die je ook echt uitspreekt als een afkorting, schrijf je in meervoud een 's

    voorbeeld:
     cd’s, tv’s, bv’s, lp's

Slide 22 - Diapositive

Een accu - twee ....
A
accus
B
accu's

Slide 23 - Quiz

Een race - twee .....
A
races
B
race's

Slide 24 - Quiz

Een bikini - twee ....
A
bikinis
B
bikini's

Slide 25 - Quiz

Een cadeau - twee ....
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 26 - Quiz

Een etui - twee ....
A
etuis
B
etui's

Slide 27 - Quiz

Een tv - twee .....
A
tvs
B
tv's

Slide 28 - Quiz

Bezits-s: algemene regels

Deze fiets is van Gill. Dit is ........ fiets.
Deze mobiel is van Jordy. Dit is ....... mobiel.
Deze muziek is van Quiéroz. Dit is ...... muziek.

Slide 29 - Diapositive

Bezits-s (van hem/haar)
S aan de naam vast
Als de slotklank van de naam er geen last van heeft, schrijf je de s er gewoon aan vast:

  • het huis van Henk - Henks huis
  • de tas van Ruud - Ruuds tas
  • de auto van René - Renés auto

Slide 30 - Diapositive

Bezits-s
Apostrof + s achter de naam
Als de naam eindigt op een klinker waarvan de klank zou veranderen als je er een s aan vastplakt, gebruik je een apostrof:

  • het boek van Anja - Anja's boek
  • de vriend van Otto - Otto's vriend
  • het haar van Romy - Romy's haar

Slide 31 - Diapositive

Bezits-s
Alleen apostrof, geen s
Als de naam eindigt op een s of een andere hoorbare sisklank, zet je alleen een apostrof achter de naam:

  • de fiets van Kees - Kees' fiets
  • het gezicht van Truus - Truus' gezicht
  • het beleid van Fernandez - Fernandez' beleid

Slide 32 - Diapositive

Het boek van Jilayla - ..... boek
A
Jilayla's
B
Jilaylas
C
Jilaylas'

Slide 33 - Quiz

De hand van Lex - ..... hand
A
Lexs
B
Lex's
C
Lex'

Slide 34 - Quiz

De fiets van Gill. Dit is ....... fiets.

A
Gills
B
Gill's
C
Gills'

Slide 35 - Quiz

De mobiel van Jordy. Dit is ....... mobiel.

A
Jordys
B
Jordys'
C
Jordy's

Slide 36 - Quiz

De muziek van Quiéroz - ..... muziek
A
Quiéroz
B
Quiéroz'
C
Quiérozs
D
Quiéroz's

Slide 37 - Quiz

Latijnse uitgangen
  • Een neerlandicus - twee neerlandici
  • Een datum - twee data
  • een collega - twee collegae (ook: collega's)

Slide 38 - Diapositive

Een museum - twee ......
A
museum'en
B
musea
C
museums

Slide 39 - Quiz

Een chemicus - twee ......
A
Chemici
B
Chemica
C
Chemicussen

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive