oefentoets mens en omgeving blok 0-1-2-3

Mens en Omgeving

Blok 0-1-2-3
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Mens en Omgeving

Blok 0-1-2-3

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
-Weet je wat er wordt bedoeld met omgeving
-Aangeven waarom we schoonmaken
-Wat de volgorde van schoonmaken is
-Verschillende schoonmaakmethodes en Schoonmaakmaterialen benoemen
Reiningingsniveaus benoemen
Gevarensymbolen herkennen

Slide 2 - Diapositive



De omgeving kan twee betekenissen hebben. Het kan gaan om de mensen om je heen of om een plek/plaats.

Slide 3 - Diapositive

schoolvrienden kunnen je beinvloeden

Slide 4 - Diapositive

de omgeving: buurt 

Slide 5 - Diapositive

Mijn ouders zijn heel belangrijk voor mij.
A
personenkring
B
plaats
C
buurt
D
woning

Slide 6 - Quiz

De bladeren op het schoolplein vind ik vervelend.
A
personenkring
B
plaats
C
buurt
D
woning

Slide 7 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met horizontale groep?
A
een groep met kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd.
B
een groep met verschillende leeftijden

Slide 8 - Quiz

Blok 2:  Schoonmaak
Als je volgens de onderstaande regels werkt, maak je het meest efficiënt schoon.:
  • Bekijk eerst de ruimte die je gaat schoonmaken. Als je direct start, kun je soms voor  vervelende verrassingen komen te staan. 
  • Werk van schoon naar vuil: eerst de minst vuile ruimte, daarna de vuilere ruimte(s). 
  • Maak eerst droog schoon, daarna nat. 
  • Werk van boven naar beneden. 
  • Maak een nieuw sopje bij het schoonmaken van de keuken en bij de badkamer en het toilet. 
  • Mocht het sop tussendoor erg vies worden, neem dan nieuw sop. 
  • Gooi het sop na het schoonmaken direct weg. Dat is wel zo hygiënisch. 
  • Controleer aan het eind de ruimte. 
  • Ruim de schoonmaakspullen op.

Slide 9 - Diapositive

Hou bij het schoonmaken rekening met de volgende aandachtspunten:
  • Bedenk een vaste route door de ruimte. 
  • Gebruik de juiste schoonmaakmaterialen. 
  • Gebruik de juiste schoonmaakmiddelen. 
  • Werk veilig. 
  • Werk ergonomisch.

Slide 10 - Diapositive

Reinigingniveaus:
  • Ruw schoon (De ruimte kan schoner maar is niet nodig. Zoals een kelder, zolder of box)
  • Huishoudelijk schoon. (Ruimte lijkt schoon, al het zichtbare vuil is   verwijderd.)
  • Smetschoon. (Heel erg schoon, er worden desinfecterende middelen gebruikt.Bijvoorbeeld operatiekamer of laboratorium)


Slide 11 - Diapositive

welk reinigingsniveau hoort bij een operatiekamer
A
ruwschoon
B
smetschoon
C
huishoudelijk schoon
D
brandschoon

Slide 12 - Quiz

Schoonmaken

Slide 13 - Diapositive

Waarom maken we schoon?
  • Bevordert de hygiëne, voorkomt ziektes
  • Verlengt de levensduur van het interieur
  • Een schone ruimte leeft/werkt prettiger

Slide 14 - Diapositive

Schoonmaakregels:
Werk van boven naar beneden?
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Werk van vies naar schoon?
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat gebruik je bij nat schoonmaken?
A
bezem, plumeau
B
bezem, kruimeldief
C
dweil, mop, schrobber, spons
D
handschoenen

Slide 17 - Quiz

Wat hoort bij droog schoonmaken?
A
stoffen, stofzuigen, vegen
B
schrobben
C
Dweilen, moppen
D
ramen zemen

Slide 18 - Quiz

Nu aan de slag met:
Maken: 4.1 
Werkkaarten doorlezen en acceren.

Maken: 13.1 + 14 + 15 + 16  
Aan de slag met opdracht 6.1

Slide 19 - Diapositive

Vandaag zelfstandig aan
aan de slag met 9-12:
Lezen en arceren: 
• Voorbereiden van de was blz. 245/
• Filmpje was sorteren https://www.youtube.com/watch?v=f8CdvcZ9cko
• Wasmiddelen blz. 250 
• Werking van het wasmiddel blz. 251

Maken:
Opdr. 1.1 en 1.2  Nieuwe werkkleding voor Daan 
Opdracht 2, 3,4 en 5.  
Opdr. 6 collage maken wasmiddelen 


Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Slide 22 - Lien

Milieuvriendelijk schoonmaakmiddelen
Biologisch afbreekbare schoonmaakmiddelen:
  • Ossengalzeep (verwijdert vlekken)
  • soda (vervanger van chloor)
  • groene zeep (allesreiniger en vlekverwijderaar)
  • schoonmaakazijn ( ontkalker, ramen wassen, vloeren)

Slide 23 - Diapositive

Wat wordt er bedoeld met objectief
A
mening
B
feit

Slide 24 - Quiz

"Sofie heeft een mooie trui aan."
Dit is een ....... uitspraak
A
objectieve
B
subjectieve

Slide 25 - Quiz

Zaterdag was het mooi weer.
Dit is een ....... uitspraak
A
objectieve
B
subjectieve

Slide 26 - Quiz

Zaterdag was het 10 graden in Amsterdam
A
objectief
B
subjectief

Slide 27 - Quiz

Wat betekent dit wassymbool?

A
apart wassen
B
drogen in de droogtrommel
C
chemisch reinigen
D
niet wassen

Slide 28 - Quiz