Verzorgingsstaat Havo H5

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Betty heeft een jaarcontract bij een reisorganisatie. Vlak voordat haar contract afloopt, krijgt ze te horen dat ze in vaste dienst mag blijven. Welke functies van arbeid staan hierbij centraal?
A
Zekerheid en waardering
B
Zekerheid en de kans op sociale contacten
C
Waardering en de kans op zelfontplooiing
D
Zelfrealisatie en lichamelijke behoeften

Slide 4 - Quiz

Bedenk een maatschappelijke gevolg voor een samenleving waarin de sociale ongelijkheid erg groot is. Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Welke hoort er niet bij?
Je bent werkeloos als je:
A
tussen de 15 en 75 jaar bent
B
niet werkt of minder dan twaalf uur per week werkt
C
actief op zoek is naar een baan van twee uur per week of meer.
D
ingeschreven staat als werkzoekende bij UWV

Slide 10 - Quiz

Frictiewerkeloosheid 
Seizoenswerkeloosheid 
Structurele werkeloosheid 
Conjuncturele werkeloosheid 
Iemand is na afronding van zijn studie een aantal maanden op zoek naar werk.

Doordat elektronica in het buitenland goedkoper kan worden geproduceerd, raken Nederlandse werknemers hun baan kwijt.

Iemand raakt werkloos doordat zijn werkgever door de economische neergang klanten verliest.

Iemand werkt in de horeca waardoor er in de zomer meer werk is.

Slide 11 - Question de remorquage

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Controlevraag:
I. Door de ICT verdwijnen er traditionele banen, maar verschijnen er ook nieuwe banen en beroepen.
II. De groei van het aantal zzp’ers is een gevolg van de flexibilisering van de arbeidsmarkt.

A
I is juist, II is onjuist
B
I en II zijn beiden juist
C
I is onjuist, II is juist
D
I en II zijn beiden onjuist

Slide 15 - Quiz