herhaling chapitre 2 vwo 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

waar zegt een bijvoeglijk naamwoord iets over?

welk woord is bijvoeglijk in de zin:
Ik heb een nieuwe fiets

1. heb
2. fiets
3. nieuwe
4. een

welke Franse bijvoeglijke
naamwoorden ken je al?

un ..... copain

1. nouveau
2. nouvelle
3. grande
4. petite

une ... fille

1. joli
2. petit
3. grande
4. nouveau

des ..... villes

1. grands
2. grandes
3. petite
4. petits

welke letter gebruik je bij het vrouwelijk
bijvoeglijk naamwood?

welke letter(s) zet je achter mannelijk meervoud ?

les garcons ......

1. sympa
2. amoureuse
3. intélligents
4. allemand

les ..... amies

1. petite
2. petites
3. grande
4. grands

welke bijvoeglijk naamwoord staan altijd voor het zelfstandig naamwoord in het Frans ?

un ..... pull.....

1. un noir pull
2. un pull noire
3. un noire pull
4. un pull noir

les .... cheveux....

1. les bruns cheveux
2. les roux cheveux
3. les cheveux marron
4. les cheveux noirs

une.... fille.....

1. une fille anglaise
2. une anglaise fille
3. une fille allemand
4. une allemande fille

les verbes   -er  

de volgende vragen  gaan over het werkwoord op -er  en daarna volgen  de onregelmatige werkwoorden .

wat is de stam van een werkwoord?

1. zonder - en
2. zonder -s
3. zonder - er
4. geen idee

ils ... , welke kan niet

1. jouent
2. habitent
3. parlent
4. aime

wij wonen in .. vertaal en noteer een woonplaats

je ....

1. aime les frites
2. détestes le pain
3. adore mon anniversaire
4. mange une glace

vous écoutez

1. jullie eten
2. jullie hebben geluisterd
3. wij luisteren
4. u luistert

ils ont

1. zij hebben
2. zij zijn
3. zij doen
4. zij gaan

noteer het rijtje van ALLER

elle va et ils .....

1. sont
2. vont
3. ont
4. font

ik ben en hij is

1. j'ai et il a
2. je suis et elle est
3. il est et je suis
4. je suis et il est

noteer het rijtje van FAIRE

vous faites les devoirs

1. u maakt het huiswerk
2. jullie houden van huiswerk
3. zij doen het huiswerk
4. jullie maken geen huiswerk

De toets is volgende week woensdag 

Ga goed aan het werk met de vocabulaire  : A,B,E,F 

de grammaire  D en H 

de zinnen  F en G 

herhaal de werkwoorden   van de brugklas

Avoir Etre, Faire, Aller