Paragraaf 4.4 - De verspreiding van het christendom over Europa - 2023

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Vandaag

Paragraaf 4.4 - De verspreiding van het christendom over Europa 

Einde van de les les kan/weet je

• Huiswerkcontrole: huiswerk niet af? Graag melden!
• Herhalen van begrippen 4.2 en 4.3
• uitleggen hoe het christendom werd verspreid door heel veel verschillende beroepen
• dat het beetje dat jij moet schrijven best meevalt als je kijkt naar monniken
• uitleggen waarom Clovis zich bekeerde

Wat is een domein?

1. het gebied van een horige
2. het gebied van een koning
3. het gebied van een halfvrije boer
4. het gebied van een edelman of klooster

Domeinen waren zelfvoorzienend
(= alles wat nodig was, werd op het domein gemaakt)

1. WAAR
2. NIET WAAR

Hiernaast zie je een domein. Wie was de baas van een domein?

1. Een horige
2. Een vrije boer
3. Een landheer
4. de burgemeester

In het hofstelsel:

1. geeft de heer bescherming aan de horige
2. moesten horigen herendiensten verrichten
3. geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
4. helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Wat is het hofstelsel?

1. Bescherming in ruil voor pacht en herendiensten
2. Raad en daad
3. Geld lenen van het hof
4. Ander woord voor leenstelsel

Wat is een nadeel van het leenstelsel?

1. Het geleende land werd door de leenman als eigendom gezien
2. De koning had te weinig land om uit te lenen
3. Er waren te weinig leenmannen
4. Na Karel de grote verdween het leenstelsel

Wat was de baas in het leenstelsel?

1. De leenheer
2. De leenman
3. De achterleenman
4. De kleinste leenman

Wat was het leenstelsel?

1. Een stelsel waarbij een leenheer land uitleende aan horigen
2. Een stelsel waarbij de koning zijn land onder de geestelijkheid verdeelde
3. Een stelsel waarbij een leenman zijn land aan een leenheer uitleende
4. Een stelsel waarbij een koning zijn land uitleende aan zijn ridders

Hoe zat het ook alweer met horigheid en hofstelsel?
Horigen...

1. waren vazallen van de koning
2. waren leenmannen van een edelman
3. waren slaven die het land bewerkten
4. leverden vrijheid in, in ruil voor bescherming

Een apostel is:

1. een heilige
2. een boodschapper van God
3. een leerling van Jezus
4. de zoon van God

Langzaam, maar zeker

Wie dan?

• Handelaren, soldaten, missionarissen en kloosters
• Gezamenlijk lezen: 'Het ontstaan van kloosters' (TB 88)  

• In de kloosters werden boeken overgeschreven, vooral Bijbels. 
• Dit duurde heel lang: het was dus echt 'monnikenwerk'.

Monnikenwerk

Maak opdracht 61-4 (WB 129)

Hel of hemel; doop of niet?

Gezamenlijk lezen: 'De bekering van de Franken' (TB 89)

Maak opdracht 67-69 (WB 130) en 71-2 (WB 131)

Welke voordelen?

Gezamenlijk lezen 'Staatsinrichting: Kerk en staat' (TB 89)

Maak opdracht 70

Huiswerk

Maak opdracht 73-6 (WB 132-3)

Leer begrippen 4.2 t/m 4.4 

S.O.