2C Acheter des vêtements

Thème: 
Faire du shopping
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Thème: 
Faire du shopping

Slide 1 - Diapositive

Acheter des vêtements

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Vêtements (kleding)

Slide 7 - Carte mentale

Zet in de goede volgorde...
Hallo, kan ik u helpen?
Ik heb maat 38.
Ik hou van zwart.
Welke kleur wilt u?
Hoe duur is het?
Welke maat heeft u?
Het kost 100 euro.
Ik zoek een jurk voor een feest.
Bonjour, je peux vous aider?
Vous faites quelle taille?
Quelle couleur voulez vous?
Je fais du 38.
Je cherche une robe pour une fête.
Ça fait combien?
Ça fait 100 euros. 
J'aime le noir.

Slide 8 - Question de remorquage

Montre ton style!

Slide 9 - Diapositive

Style vestimentaire

Slide 10 - Diapositive

Tâche
1) Maak jouw 'page de style'

2) Kort gezegd: minimaal 10 plaatjes en 10 zinnen

Slide 11 - Diapositive

Page de style
Qu'est-ce que tu adores?
Qu'est-ce que tu préfères?
Qu'est-ce que tu aimes?

Slide 12 - Diapositive

Page de style
  • Laat zien wat jouw stijl is
  • Ik zou je stijl moeten herkennen
  • Merken, kleding, accessoires, stijl (sportif, décontracté, classique, moderne, )

Slide 13 - Diapositive

Images
Zoek minimaal 10 afbeeldingen die verschillende dingen van jouw stijl laten zien. 

Verzamel ze in één document (bijvoorbeeld PicCollage)

Slide 14 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Gebruik in iedere zin een bijvoeglijk naamwoord:
- beau, belle
- sportif
- couleurs
- confortable
- etcétera

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden
Gebruik in iedere zin een werkwoord, par exemple:
- aimer, adorer, préférer
- porter
- mettre
- acheter
- etcétera

Slide 16 - Diapositive

Volgorde
1) Onderwerp (Je)
2) Werkwoord(en)
3) Rest van de zin (plek, tijd, lijdend voorwerp)



Slide 17 - Diapositive

Voegwoorden
- parce que = omdat
- mais = maar
- donc = dus
- et = en
- c'est pourquoi = daarom...
Deze voegwoorden wil ik in de zinnen terugzien

Slide 18 - Diapositive

Exemples
  • Je préfère un style sportif mais j'aime aussi un style classique
  • J’aime les chaussettes parce qu'elles sont confortables 
  • J'adore cette combinasion d'un jeans, un T-shirt noir et un pull rouge

Slide 19 - Diapositive

Au travail

  • 10 plaatjes & minimaal 5 zinnen
    - Samengestelde zinnen: verschillende werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden

Slide 20 - Diapositive

9

Slide 21 - Vidéo

05:30
Wat betekent: Je peux vous aider?

Slide 22 - Question ouverte

06:00
Welke twee kledingstukken noemt het meisje dat uit de kleedkamer komt?
A
Jurkje en spijkerbroek
B
Rokje en spijkerbroek
C
Rokje en bloes
D
Jurkje en bloes

Slide 23 - Quiz

06:17
Wat betekenen de woorden 'moche' et 'démodé'? (negatieve woorden)

Slide 24 - Question ouverte

06:43
Je vais seulement prendre le chemisier...

Slide 25 - Question ouverte

07:07
Joyeux anniversaire!

Slide 26 - Question ouverte

07:21
C'était en soldes...
A
Er was er nog maar eentje in de winkel.
B
Ik heb het van mijn moeder gekregen.
C
Ik heb mijn outfit al een tijdje.
D
Het was in de aanbieding.

Slide 27 - Quiz

07:39
Wat heeft Ahmed aangetrokken?

Slide 28 - Question ouverte

08:41
Wat is de grap?

Slide 29 - Question ouverte

09:02
Toi aussi, tu as aussi ce chemisier?
A
Overhemd
B
Bloes
C
Shirt
D
Vest

Slide 30 - Quiz