4.5 woorden

4.5 woorden
  • Trappen van vergelijking
  • als/dan 
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

4.5 woorden
  • Trappen van vergelijking
  • als/dan 

Slide 1 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Met een bijvoeglijk naamwoord kun je dingen vergelijken. Je verandert dan het bn met een achtervoegsel. Dit noemen we trappen van vergelijking.

  • snel - sneller - snelst
  • blond - blonder - blondst
  • mooi - mooier - mooist

Slide 2 - Diapositive

Trappen van vergelijking
Sommige woorden veranderen in de trappen van vergelijking
  • goed - beter - best
  • graag - liever - liefst
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst

Slide 3 - Diapositive

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
vies - ... - ...

Slide 4 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
geel - ... - ...

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
dun - ... - ...

Slide 6 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
gaaf - ... - ...

Slide 7 - Question ouverte

Bedenk zelf nog twee trappen van vergelijking. Schrijf alle drie de trappen op.

Slide 8 - Carte mentale

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de eerste trap gebruik je als. Als hoort bij hetzelfde

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi

Slide 9 - Diapositive

Als - dan
Bij de tweede trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 10 - Diapositive

Als - dan
Bij de derde trap heb je als en dan niet nodig:

Rodney is het grootst
Danny is het kleinst

Slide 11 - Diapositive

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld meer spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Hij is wel even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 12 - Question de remorquage

Aan de slag
Maak 4.5 opdrachten 1 t/m 16;

Klaar:
* Test jezelf 4.3 en 4.5;
* Versterk jezelf;
* Eigen plan!

Slide 13 - Diapositive