8.2 Nederland en de EU

klas 3
8.2 Nederland en de EU
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

klas 3
8.2 Nederland en de EU

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen 8.1

- Waarom is er handel met het buitenland?
- Wat staat er op de  betalingsbalans van ons land?

- Hoe belangrijk is de buitenlandse handel voor Nederland?


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Exporteren (uitvoeren)
= Goederen en diensten verkopen aan buitenlandse bedrijven en personen.







De tulpenveld                   Zorgt voor meer werk-                    Duitsland koopt ze in,                Nederland 
in Nederland                     gelegenheid                                         betalen ze geld voor                  exporteert                                                                                                                                                                                naar Duitsland

Slide 4 - Diapositive

Wederuitvoer
3. Daarna worden de producten door verkocht aan het buitenland. 
1. Producten worden ingekocht en komen aan in de Rotterdamse haven.
2. In dit geval zijn de ingevoerde producten kort in bezit van een Nederlands bedrijf.

Slide 5 - Diapositive

Open en gesloten economie
  • Een land dat veel invoert en uitvoert heeft een open economie.
  • Een land dat bijna niet invoert en uitvoert heeft een gesloten economie

Slide 6 - Diapositive

Importquote
het percentage van het nationaal inkomen (= wat totaal in een land wordt verdiend) dat wordt uitgegeven aan import
Exportquote
het percentage van het nationaal inkomen (= wat totaal in een land wordt verdiend) dat wordt verdiend met export

Slide 7 - Diapositive

import- en exportquote
Het percentage van de totale importwaarde of exportwaarde ten opzichte van het nationaal inkomen.

Slide 8 - Diapositive

Lesdoelen 8.2

- Welke afspraken er in de Europese Unie zijn gemaakt
- Hoe belangrijk de EU voor de Nederlandse handel is

- Hoe de wisselkoers invloed heeft op de import en export


Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Europese Unie in 2019
Nu zijn er

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

EU = Europese Unie:
  • gemeenschappelijke regels (harmonisatie  -->  eerlijke concurrentie)
  • vrijhandel (de EU heeft een interne markt)

Vrij verkeer van:
  • goederen  en diensten (vrijhandel)
  • personen (je mag in elk EU land wonen, werken en studeren)
  • kapitaal (je kunt geld op een rekening in een ander EU-land zetten)

Slide 13 - Diapositive

EMU = Europese Monetaire Unie
De Europese Monetaire Unie (eurozone) bestaat uit de landen binnen de EU die de euro hebben ingevoerd.

De Europese Centrale Bank let er op dat de euro zijn waarde behoudt.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Bij een stijging van de wisselkoers van buitenlands geld:
= de prijs van de dollar, pond, yen enz. gaat omhoog, dan
  • kost import meer = stijgende importprijzen = dalende import
  • betalen consumenten meer voor geïmporteerde producten
  • dalen de exportprijzen (de € is voor andere landen goedkoper geworden

       --> verbetering concurrentiepositie EMU-landen)

  • brengt export meer op = stijgende export = stijgende werkgelegenheid




Slide 16 - Diapositive

Juist of onjuist?
In alle landen van Europa kun je
met de euro betalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Waarover zijn binnen de EU afspraken gemaakt? Vrij verkeer voor ..
A
Geld op je rekening
B
Kopen van kleding
C
Alle antwoorden van A, B en D
D
Mensen die willen werken of studeren

Slide 18 - Quiz

Welk woord past 'binnen' of 'buiten' de EU?
Binnen de EU
Buiten de EU
Vrijhandel
Protectie

Slide 19 - Question de remorquage

Wat probeert de EU te beschermen met protectiemaatregelen?

Slide 20 - Carte mentale

Wat is het doel van protectiemaatregelen?
A
beschermen van de burgers
B
beschermen van de overheid
C
beschermen van de het buitenland
D
beschermen van het bedrijfsleven

Slide 21 - Quiz

Wat hoort bij vrijhandel?
A
Contingentering
B
Exportsubsidie
C
Importheffing
D
Geen belemmeringen

Slide 22 - Quiz

Als er een maximaal aantal producten mag worden ingevoerd, dan is er sprake van ...
A
invoerrechten
B
contingentering
C
exportsubsidie
D
invoerverbod

Slide 23 - Quiz

Als de overheid extra geld geeft aan exporterende bedrijven, dan is er sprake van ...
A
invoerrechten
B
contingentering
C
exportsubsidie
D
invoerverbod

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurt er met de prijs van een product als de producent exportsubsidie krijgt?
A
wordt hoger
B
wordt lager

Slide 25 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van protectie?
A
contingentering
B
uitvoerrechten
C
exportsubsidie
D
invoerrechten

Slide 26 - Quiz

De EU-landen zijn hetzelfde als de EMU-landen.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

De EMU-landen zijn hetzelfde als de landen in de eurozone.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Om een euroland te kunnen worden, moet van dat land: (kies 3 antwoorden)
A
De inflatie laag zijn
B
Het begrotingstekort niet te hoog zijn
C
Het nationaal inkomen hoog zijn
D
De staatsschuld niet te hoog zijn

Slide 29 - Quiz

Contingentering
Invoerverbod
Importheffingen
Exportsubsidie
Maximum aantal producten van buiten de EU
Geld voor bedrijven binnen de EU om kosten en prijzen te verlagen
Extra belasting op producten buiten de EU
Verboden producten te importeren van buiten de EU

Slide 30 - Question de remorquage

Juist of onjuist?
De landen waar je met de euro kunt betalen, vormen samen de eurozone.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Wat zijn vreemde valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 32 - Quiz

Als de waarde van een euro gisteren
1 dollar was is en nu 1,30 dollar, dan is de wisselkoers van de euro:
A
gestegen
B
gedaald

Slide 33 - Quiz

Inflatie is:
A
dat de prijzen stijgen.
B
er extra geld wordt gemaakt.
C
je geld minder waard wordt.
D
dat het slecht gaat met de banken.

Slide 34 - Quiz

Welke regel hoort niet bij de drie belangrijkste Europese regels?
A
Vrij verkeer van personen.
B
Vrij verkeer van goederen en diensten.
C
Vrij verkeer van niet EU inwoners.
D
Vrij verkeer van kapitaal.

Slide 35 - Quiz

Kees kocht in Amerika 2 spijkerbroeken voor $40,- per stuk.
De wisselkoers was €1,- = $1,35

Wat betaalde Kees voor zijn broeken in euro's?
A
€29,63
B
€59,26
C
€54,-
D
€108,-

Slide 36 - Quiz

Albertje komt met $250,- uit Amerika terug van vakantie.
De wisselkoers is €1,35 - €1,29
Hoeveel euro krijgt ze terug als ze haar geld omwisselt?
A
€185,19
B
€193,80
C
€337,50
D
€322,50

Slide 37 - Quiz

Als de wisselkoers van de euro stijgt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie
C
verandert onze concurrentiepositie niet

Slide 38 - Quiz

extra uitleg/

verdieping


Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Vidéo

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Vidéo

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Vidéo

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Lien

Slide 47 - Lien

Slide 48 - Vidéo