Theme 4 - stone 9/10/11 - gram 10-11-12

 THEME 4 
Jullie moeten kennen en kunnen:
- Vocabulary words
1) vragen en ontkennen met "to do"
2) Stone 9 en 10: vragen en vertellen over dieren
3) Omgeving beschrijven
4) trappen van vergelijking

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
engMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

 THEME 4 
Jullie moeten kennen en kunnen:
- Vocabulary words
1) vragen en ontkennen met "to do"
2) Stone 9 en 10: vragen en vertellen over dieren
3) Omgeving beschrijven
4) trappen van vergelijking

Slide 1 - Diapositive

1) Vragen en ontkennen met "to do"

Slide 2 - Diapositive

Welke regels hebben jullie geleerd over vragen en ontkennen met "to do"?

Slide 3 - Carte mentale

Do of does?
....... you want to send an email?
A
do
B
does

Slide 4 - Quiz

... John ... to Spain every year?
A
Do ... go
B
Do ... goes
C
Does ... go
D
Does ... goes

Slide 5 - Quiz

... you come to school by bus?
A
Do
B
Does

Slide 6 - Quiz

Maak een ontkennende zin. We like to talk.
A
Do we like to talk?
B
We doesn't like to talk.
C
We don't like to talk.

Slide 7 - Quiz

Welke kloppen?
A
Have we to go to bed early?
B
Do we have to go to bed early?
C
Does we have to go to bed early?
D
We don't have to go to bed early.

Slide 8 - Quiz

Ik ken vragen en ontkennen met "to do" goed.
A
Ja, ik had geen fouten.
B
Nee, ik moet nog meer oefenen.
C
Ik snap het nog niet.

Slide 9 - Quiz

this that these those

Slide 10 - Diapositive

voorbeeld
Look at ...... newspaper here.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 11 - Quiz

Look at .... cars over there
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 12 - Quiz

... colours look beautiful on you!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 13 - Quiz

Look at ... book over there.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 14 - Quiz

Kies uit:

................. jackets
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 15 - Quiz

Kies uit:

............. jacket
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 16 - Quiz

... mobile I have in my hand is my mobile.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 17 - Quiz

De boeken liggen daar in de kast
A
that books
B
those books
C
this books
D
these books

Slide 18 - Quiz

wat is iets wat dichtbij staat
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 19 - Quiz

Ik ken "this that these those" goed.
A
Ja, ik had geen fouten.
B
Nee, ik moet nog meer oefenen.
C
Ik snap het nog niet.

Slide 20 - Quiz

Stone 9 en 10: vragen en vertellen over dieren

Slide 21 - Diapositive

Does this animal have wings?
A
yes
B
no

Slide 22 - Quiz

Hoe vraag je of iemands huisdier tam of gevaarlijk is?
A
Is your pet obedient or naughty?
B
Is your pet tame or dangerous?
C
Does your pet obedient or dangerous?

Slide 23 - Quiz

Hoe zeg je "Deze dieren hebben geen bruine vlekken" ?
A
Those animals does not have brown spots.
B
These animals don't have brown spots.
C
This animal does not have brown spots.
D
That animals doesn't has brown spots.

Slide 24 - Quiz

Does it have whiskers?
A
Yes, it does.
B
No, it doesn't.
C
What are whiskers?

Slide 25 - Quiz

Do these animals eat meat?
A
yes, they eat meat.
B
no, they do not eat meat.

Slide 26 - Quiz

Vertaal: "Deze dieren hebben scherpe tanden."
Vergeet hoofdletter en punt niet.
timer
0:30

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal: "Deze vogels leven niet in de bergen."
Vergeet hoofdletter en punt niet.
timer
0:30

Slide 28 - Question ouverte

Ik ken "stone 9 en 10" goed.
A
Ja, ik had geen fouten.
B
Nee, ik moet nog meer oefenen.

Slide 29 - Quiz

stone 11
de omgeving beschrijven

Slide 30 - Diapositive

describe this landscape:
A
This area is flat.
B
These area is pretty flat.
C
This area is hilly.
D
Those country is hilly.

Slide 31 - Quiz

which sentence is correct?
A
The most famous landmark in the country is Stonehenge.
B
It's a small village in the countryside.
C
The highest mountain in the area is Ben Nevis.
D
My country is pretty flat.

Slide 32 - Quiz

which one is correct?
A
These island got beautiful beach.
B
This island has got beautiful sandy beaches.
C
Our country has beautifull beach.

Slide 33 - Quiz

COMPARATIVES & SUPERLATIVES

Slide 34 - Diapositive

The girl is young, the boy is...
A
younger
B
youngest

Slide 35 - Quiz

Which is correct?
A
Boring - More boring - Most boring
B
Dry - Drier - Driest
C
Happy - Happier - Happiest
D
Bored - More bored - Most bored

Slide 36 - Quiz

I am bigger ... you.
A
then
B
than

Slide 37 - Quiz

She's beautiful I agree, but her mother is ............... .
A
beautifuller
B
more beautiful
C
most beautiful

Slide 38 - Quiz

I am not coming to work today. I feel even _____ than yesterday.
A
worse
B
worst

Slide 39 - Quiz

Wat ga je nu doen?
A
Grammar "to do" extra oefenen
B
Grammar "this that these those" extra oefenen
C
Stone 9 en 10 of 11 extra oefenen
D
trappen van vergelijking oefenen

Slide 40 - Quiz

Reminder: als je wilt, kun je vanmiddag naar 123 komen om te leren/oefenen voor de toets met mij.

Slide 41 - Diapositive

The present simple 
Questions & Negations
Vragen & Ontkenningen

Slide 42 - Diapositive

Hoe maak je vragen?

Om vragen te stellen gebruik je het hulpwerkwoord 'to do' en het hele werkwoord


Bij she/he/it krijg je does + ow + hele ww + rest v/d zin (1)

Bij I/you/we/they krijg je do + ow + hele ww + rest v/d zin (2)


1. Does he work for your father?

2. Do you like school?

Slide 43 - Diapositive

Stappenplan vragen maken
  1. Is het werkwoord van de zin am, is, are?

    JA --> zet am, is of are vooraan in de zin 
    NEE --> naar stap 2 
  2. Is het onderwerp van de zin een he, she of it?

    Ja --> stap 3
    Nee --> Ze Do vooraan de zin
  3. Zet does vooraan de zin en verander het werkwoord terug naar het hele werkwoord.

  • We are very happy.
  • Are we very happy?

  • My parents always buy sweets.
  • Do my parents always buy sweets?

  • Her sister eats chocolate every day.
  • Does her sister eat chocolate every day.

Slide 44 - Diapositive

Hoe maak je ontkenningen?
Om ontkenningen te maken gebruik je het hulpwerkwoord 'to do' en het hele werkwoord

Bij she/he/it krijg je: OW + does not + hele ww + rest vd zin (1)
Bij I/you/we/they krijg je: OW + do not + hele ww + rest vd zin

1. She does not do her homework on Saturdays.
2. I do not have a lot of cheeseburgers.

Slide 45 - Diapositive

Stappenplan ontkenningen maken
  1. Is het werkwoord van de zin am, is, are?

    JA --> zet not achter am, is, are 
    NEE --> naar stap 2 

  2. Is het onderwerp van de zin een he, she of it?
    Ja --> stap 3
    Nee --> Ze do not voor het werkwoord

  3. Zet does not voor het werkwoord en verander het werkwoord naar het hele werkwoord.

  • We are very happy.
  • We are not very happy.

  • My parents always buy sweets.
  • My parents do not always buy sweets?

  • Her sister eats chocolate every day.
  • Her sister does not eat chocolate every day.

  • My brother studies for English.
  • My brother does not study for English.

Slide 46 - Diapositive

Let op!
Bij het werkwoord 'to be' (am/is/are) 
gebruik je nooit do/don't/does/doesn't

Bij alle andere werkwoord MOET 
je deze hulpwerkwoorden gebruiken.

Slide 47 - Diapositive