Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
BONJOUR
tout le monde!!
Attention!
Ga zitten volgens plattegrond
Leg je boek en iPad op tafel
iPad is uit en ligt met het scherm naar beneden
Slide 1 - Diapositive
Exercice
timer
4:00
In welke zinnen klopt het bijvoeglijk naamwoord niet? Leg de fout uit.
1. Il est très petite.
2. Elle habite dans une grande maison.
3. La voiture est bleus.
4. Elle aime le nouvelle jean.
5. Le chien est vieux.
Slide 2 - Diapositive
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Aujourd'hui
Mardi 10 décembre
1. But
2. Corriger
3. L'adjectif
4. Travail individuel
5. Evaluation
But: Ik kan een bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier in een zin plaatsen.
Slide 3 - Diapositive
Corriger
timer
2:00
Je gaat je huiswerk nakijken
(opdracht 16 + 17 blz. 70-72)
Ga naar de LessonUp 'corriger'.
Stel vragen wanneer je die hebt.
Klaar? open deze lessonup en werk zelfstandig verder.
Slide 4 - Diapositive
Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord
Slide 5 - Quiz
Hoe vervoeg je de bijvoeglijk naamwoorden:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
Slide 6 - Question de remorquage
Herhaling
Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands
Slide 7 - Question de remorquage
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.
Slide 8 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
les chats sont gris
B
les chats sont grises
Slide 9 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le lit est grand.
B
Le lit est grande.
Slide 10 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert
B
La fleur est verte
Slide 11 - Quiz
La voiture est .........
A
grandes
B
grands
C
grande
D
grand
Slide 12 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 13 - Quiz
La dame est ..........
A
vieux
B
vieu
C
vieille
D
vieilles
Slide 14 - Quiz
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
Slide 15 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Vous avez une _______ maison . [grand] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Question ouverte
Het bijvoeglijk naamwoord: Une fille ... (content)
Slide 17 - Question ouverte
Het bijvoeglijk naamwoord: Sa matière ... (préféré)
Slide 18 - Question ouverte
Is het bijvoeglijk naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
Mannelijk
vrouwelijk
italienne
vieux
noire
bon
beau
vieille
Slide 19 - Question de remorquage
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
C'est une matière _____________ ? [facile] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Question ouverte
Schuif de woorden in de juiste volgorde
GRAMMAIRE Het bijvoeglijk naamwoord
J'habite dans une ............................ maison
Il y a de .................... chambres.
Nous avons aussi un ....................jardin
Nous avons trois ...................... lapins
Mon animal ..................... c'est Sammie.
Sammie a les poils (haar) .................... et courts.
Ma mère est ...........................
Kies het correcte bijvoeglijke naamwoord. Let op bij de onregelmatige vormen.
belles
vieux
beau
vieille
bruns
brune
hollandaise
préféré
préférés
Slide 21 - Question de remorquage
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
Vous avez une _____________ maison . [beau]
Slide 22 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
J'ai eu une _____________ note pour la dictée d'anglais. [goed] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Question ouverte
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm.
J'ai un oncle _____________ [sportif] Noteer alleen de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 24 - Question ouverte
Wat is meestal de plaats van het bijvoeglijk naamwoord?
A
voor
B
achter
Slide 25 - Quiz
GRAND en PETIT zijn de enige bijvoeglijke naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen.
A
B
Slide 26 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? une fille (grande)
A
voor
B
achter
Slide 27 - Quiz
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un ami (nouvel)
A
voor
B
achter
Slide 28 - Quiz
Let op:
Kleuren komen altijd
ACHTER
het zelfstandig naamwoord!
Slide 29 - Diapositive
bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir
Slide 30 - Question de remorquage
op welke plaats komt het bijvoeglijk naamwoord? voor of achter het zelfstandig naamwoord? un .......... pantalon ............. (bleu)
A
voor
B
achter
Slide 31 - Quiz
Hij heeft blauwe ogen
A
Il a les yeux verts.
B
Il a les yeux bleus.
C
Il a les yeux bleu.
D
Il a les cheveux bleus.
Slide 32 - Quiz
Exercice
timer
5:00
Pak je schrift.
Ga in Magister naar de les van vandaag en open de bijlage.
Geef antwoord op de vragen. Schrijf de antwoorden in je schrift.
Slide 33 - Diapositive
Evaluation
But:
Ik kan een bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier in een zin plaatsen.
Slide 34 - Diapositive
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?